Pinksterlanddagen viert zeventigjarig bestaan
Heel het Noorden moet daveren!
Waarom de eerste Pinksterlanddagen in Appelscha niet doorgingen.
De traditie van de Pinksterlanddagen komt voort uit de anarchistische jongerenbeweging van de jaren twintig. Hoewel de eerste landdagen in Appelscha gehouden werden in 1931, was er reeds in 1927 sprake van om deze meerdaagse bijeenkomst in dit Friese bolwerk van het anarchisme te organiseren. Tot dusver bleef in nevelen gehuld waarom deze dagen in dat jaar geen doorgang vonden in Appelscha. Nieuw materiaal verschaft helderheid over deze kwestie en biedt tegelijkertijd een intiem kijkje in de keuken van de toenmalige anarchistische jongerenbeweging.
Als gevolg van de oorlogsellende en het elan dat de Russische Revolutie voortbracht, groeide de anarchistische jongerenbeweging na de Eerste Wereldoorlog als kool. Met kerst 1920 werd het Vrije Jeugd Verbond (VJV) opgericht. Enerzijds kwam deze organisatie voort uit geradicaliseerde jongeren van de Jongeren GeheelOnthouders Bond (JGOB), waar politiek uit den boze was. Anderzijds traden jongeren toe uit de Sociaal-Anarchistische Jongeren Organisatie (SAJO), dat in de grote steden in de randstad vertegenwoordigd was. Spraakmakende figuren uit deze kring waren Anton Constandse (Den Haag) en Jo de Haas (Amsterdam).
Het VJV richtte zich vooral tegen het kapitalisme en het militarisme. Groot was de betrokkenheid van jongeren uit het VJV bij de Herman Groenendaalzomer in 1921. Groenendaal, ook lid, was een dienstweigeraar die zijn celstraf aangreep om te hongerstaken. Landelijke beroering ontstond toen Groenendaal dwangmatig gevoed bleek te worden, een felle agitatie die maandenlang aanhield. Na deze geweldige actieperiode kakte het VJV in, om vanaf 1923 de draad weer op te pakken.
![]()
De bekende anarchistisch propagandist Jo de Haas spreekt op de PL van 1938 of 1939
In dat jaar riep Jo de Haas op om in '24 met pinksteren antimilitaristische jeugddagen te houden. Met behulp van ondermeer Jac. Knap resulteerde dit in een Pinkstermobilisatie (PM) in Amersfoort waar enige honderden jeugdigen er een dolle boel van maakten, getuige het verslag van de politie-inlichtingendienst. De jaren erna werd de mobilisatie gehouden in Soest, waar men onderdak vond bij de Engendaalschool die door christenanarchisten was opgezet.
Elk jaar werd de wens geuit om de volgende Pinkstermobilisatie in het Noorden van het land te houden, ergens in Groningen, Friesland of Drenthe. Het VJV bestond immers uit jongeren uit de randstad en jongeren uit de drie noordelijke provincies. De Noorderlingen stonden echter niet te springen. Ze waren pas laat bij het VJV betrokken geraakt. Vanaf 1923 kreeg de organisatie eindelijk haar eerste contactadressen in het Noorden en werd er met het clubblad 'Vrije Jeugd' gecolporteerd. De bedeesde plattelandsjeugd stond niet te dringen in dit milieu waar brutale, goedgebekte Amsterdammers dominant waren. Het gegeven dat de Noorderlingen een andere taal of dialect spraken en de eerste generatie was die met het Nederlands opgroeide, bemoeilijkte de communicatie beslist! Bovendien kende het Noorden reeds vanaf '24 haar eigen variant van de Pinkstermobilisatie, namelijk de Revolutionaire Antimilitaristische Landdag(en) in Appelscha. Dit vond meestal na pinksteren, aan het begin van de zomer plaats en werd eveneens door jonge anarchisten georganiseerd.
Desondanks werd op de Pinkstermobilisatie '26 besloten om die van 1927 in het Noorden te organiseren. Op dat moment hadden tegenstellingen binnen het VJV al in februari van dat jaar tot de oprichting van het Verbond van Opstandige Jeugd (VOJ) geleid. Hier lagen verschillende opvattingen over het karakter, de koers en de organisatie van de jongerenbeweging aan ten grondslag. Dezelfde verschillen waren reeds tot uitdrukking gekomen in de twee bladen die na de teloorgang van 'Vrije Jeugd' vanaf 1924 waren verschenen, namelijk de Moker en de Kreet der Jongeren. Ofschoon deze schande na vele schermutselingen in '25 overwonnen werd door de fusie van beide bladen in 'De Branding', liep de samenwerking binnen een half jaar stuk. Vanaf februari 1926 verscheen de Moker opnieuw en werden er opnieuw twee jongerenbladen uitgegeven.
Steen des aanstoots was vooral de Mokerpropaganda, dat recht voor zijn raap was, en opriep tot gewelddadig verzet en sabotage. Live ging dergelijk vertoon gepaard met veel vloeken en tieren. De personificatie van deze richting binnen het VJV was Herman Schuurman, actief in Amsterdamse kringen, waar de Mokerrichting vooral geworteld was. Zijn artikel 'Werken' waarin hij een eerste proeve gaf van zijn 'werken is misdaad'-theorie, was aanleiding voor de stopzetting van 'Vrije Jeugd', eind '23. Zijn denigrerende zienswijzen over loonarbeid en arbeiders riep weerstand op bij degenen die een meer gematigd optreden van de beweging voorstonden. Dit met het oogmerk om zoveel mogelijk jongeren aan te kunnen spreken. Werkende jongeren uit arbeidersmilieus wel te verstaan, waar velen zelf ook toe behoorden uiteraard. Ook de losbandige levensstijl van vooral Amsterdamse activisten maakte de tongen los. Schande spraken de gematigden over dezulken, die hun verheven beeld van de nieuwe socialistische mensheid aan gruzelementen sloegen.Wim Koppen was de meest uitgesproken tegenstander van de Mokerrichting binnen het VJV. Hij was het die na het barre kerstcongres van '25, waar de scherpe meningsverschillen opnieuw heftig tot uitdrukking waren gekomen, de stoot gaf aan de oprichting van het VOJ begin 1926. Hij was een van de sleutelfiguren uit de sterke Haarlemse groep die het VJV vanaf '23 weer had opgebouwd. Daardoor kwam hij in contact met de Noordelijke jongeren, vooral met Derk Ploeger uit de stad Groningen, met wie hij levenslang bevriend zou blijven. Ploeger speelde een voorname rol in de Vrije Jeugdgroep Groningen, eveneens een daadkrachtige groep. Het VOJ werd vooral door de groepen Groningen en Haarlem gedragen.
Raakte de anarchistische jongerenbeweging in 1926 dus verder verdeeld door niet alleen twee bladen maar ook twee organisaties te kennen, de Pinkstermobilisatie bleef een gezamenlijke manifestatie. Althans zo leek het zich aanvankelijk voor te doen.
Het VOJ had zich duidelijk ten gunste van samenwerking met het VJV uitgesproken, hoewel ze tegelijkertijd trachtte groepen uit het VJV los te weken. Een volgende aanwijzing dat een gezamenlijke Pinkstermobilisatie verzekerd leek, was de samenstelling van het organiserend Comité. Daarin zat ook Jo de Haas, op dat moment reeds een boegbeeld in VJV-kring, ondermeer door zijn verzoenend optreden in tijden van acute crises, zoals tijdens het kerstcongres van het VJV in '25. Hij moest toen in allerijl uit het Noorden komen om de blamage van uiteenspatting van het congres te voorkomen.Dit Comité van de Pinkstermobilisatie vergaderde in 1926 voor het eerst weer op 12 september in Amsterdam. Toen de volgende Mobilisatie ter sprake kwam, bleken Mokerjongeren als Wim Wessels en Herman Schuurman zich onomwonden uit te spreken voor een uitgesproken anarchistische bijeenkomst met pinksteren. Dat nu was tegen het zere been van degenen die meenden dat de Mobilisatie als voorheen ook aantrekkingskracht moest hebben op jongeren uit andere jeugdbewegingen. Dit gold voor Jac. Knap die zitting had in dit Comité. Voorzitter Jo de Haas die de vergadering ook opende, meende dat het aanwezige gezelschap het recht niet had een uitspraak over het anarchisme te doen. Hij wees op het feit dat de zeventig aanwezigen slechts een deel van de beweging vertegenwoordigden, terwijl de jongeren uit het Noorden geheel afwezig waren. Vanwege de hoge reiskosten kenden de Noorderlingen een eigen vergadercircuit van Noordelijke Revolutionaire Jongeren.
De woorden van de Haas leidden tot een flinke discussie over de vraag inhoeverre de aanwezigheid van het Noorden van belang was. Daarbij kreeg de Haas het flink voor de kiezen. Johnny Homan en J. Verhave beschuldigden hem ervan een parasiet te zijn en een opvreter van de arbeidersklasse, aangezien hij veelvuldig in het Noorden vertoefde. Uiteindelijk forceerde Herman Schuurman, vanuit een misplaatst optimisme van het gekanker verlost te worden, een stemming. Door middel van handopsteken besloten 50 voorstanders aldus tot een anarchistische Pinkstermobilisatie. Dit zeer tegen de zin van Jo de Haas, die 's middags in zijn inleiding sprak over de verwording in de jeugdbeweging. Daarin hekelde hij het vagebondisme en avonturisme. Niet te beroerd was hij om vervolgens met de beschuldigende vinger naar Herman Schuurman te wijzen wiens wijze van propaganda hiervoor verantwoordelijk werd gesteld. "Er wordt meer gescholden dan besproken" meende de Haas.
Een belangrijke consequentie van deze vergadering was de overstap van gezichtsbepalende figuren als Jo de Haas en Jac. Knap naar het VOJ. Het betekende een welkome versterking voor dit nieuwe Verbond dat veel minder VJV-leden zag toestromen dan verwacht werd. Halverwege oktober '26 hield het VOJ haar eerste congres in Appelscha waar vijftig jongeren aanwezig waren. De meesten waren uit het Noorden zelf afkomstig en door de flinke fietstocht dusdanig vermoeid, dat ze de eerste avond vroeg wilden slapen in plaats meteen stevig te vergaderen. Om de organisatie te versterken werd besloten om 'De Branding' voortaan als orgaan van het VOJ uit te geven. In de besprekingen stond ook de Pinkstermobilisatie centraal. Wim Koppen stelde dat de laatste vergadering in Amsterdam die zich ten gunste van het anarchisme had uitgesproken, tal van jongeren uitsloot. Daarnaast was het Noorden in het besluit niet gekend. Zijn voorstel was om op grondslag van de 'oude' Mobilisatie landdagen te houden met pinksteren en wel in Appelscha. De keuze voor de term 'landdagen' was ingegeven vanwege het onderscheid met de Pinkstermobilisatie van het VJV.
De keuze voor het houden van de bijeenkomst in het Noorden was gelegen in de geringe aanwezigheid van Noordelijke jongeren op de vorige Mobilisaties. Dat Appelscha de locatie werd, vloeide voort uit de succesvolle meetings die de jongeren er jaarlijks hielden met bezoekersaantallen van rond de zeshonderd. De Pinksterlanddagen mochten geen praatdagen worden, integendeel: "Heel het Noorden moet daveren van de komende propaganda. Geen plaatsje mag vergeten worden, opdat onze landdagen een klinkende demonstratie zullen worden." Het voorstel werd enthousiast aangenomen en in de vervolgens benoemde commissie hadden naast een aantal jongeren uit Appelscha ook de ervaren Jo de Haas en Jac. Knap zitting.Twee weken later, eind oktober '26, werd in Amsterdam tijdens het VJV-congres over de Pinkstermobilisatie vergaderd. Nu duidelijk was geworden dat de VOJ eigen landdagen ging organiseren, was de PinksterMobilisatie een activiteit van het VJV geworden, zo luidde de terechte constatering van de aanwezigen. In de nieuw gevormde voorbereidingsgroep van de vierde Mobilisatie werd ook Herman Schuurman gekozen. Hij pleitte om de dagen te houden in ... Appelscha, want de Friezen hadden toegezegd om een gewestelijke voorbereidingsgroep te vormen. Dat bleek een te optimistische inschatting. Want de Brandingjongeren van het VOJ reageerden zeer ontstemd over dit besluit.
Jo de Haas en Wim Koppen schreven stevige brieven naar 'De Arbeider', het sociaal-anarchistische weekblad dat in Groningen verscheen. Redacteur Jan Bijlstra voelde de lading van het conflict dat zowel de Branding- als de Mokerjongeren in Appelscha met Pinksteren landdagen c.q. een mobilisatie wilden houden, haarfijn aan. Hij keurde deze gang van zaken af zonder man en paard te noemen, maar weigerde de brieven te publiceren: "We geven graag toe dat we 'De Arbeider' niet altijd vrij kunnen houden van minder aangenaam geschrijf, maar toch willen we de taak, welke we onszelf gesteld hebben - het blad zooveel mogelijk een opbouwend karakter te geven- zooveel in ons vermogen ligt, volbrengen." Uit een brief van Wim Koppen aan Derk Ploeger blijkt dat deze meende dat er een regelrechte machtsstrijd ontketend was tussen het VJV en het VOJ of in ieder geval tussen de bekendste vertegenwoordigers van beide jongerenorganisaties. Hij schreef: "Je begrijpt wat de bedoeling is, sabotage van onze landdagen. Ze zijn bang en nu willen ze de boel in de war sturen. Schuurman was natuurlijk voorsteller. 't Is een ploertenbende." Volgens Koppen zou de gedreven antimilitarist Jo de Haas aan Schuurman de oorlog verklaard hebben.Ondertussen namen in Appelscha de plaatselijke jongeren van de landdagencommissie (VOJ) het verstandige besluit om meteen in actie te komen. Begin november '26 schreef Jurjen Hoogeveen een brief naar het Pinkstermobilisatie-Comité in Amsterdam met daarin een voorstel tot samenwerking. Daar werd door Herman Schuurman positief op gereageerd, want de Pinkstermobilisatie zou immers als vorige jaren op dezelfde grondslag met dezelfde leuzen plaatsvinden. Dat hiermee de kous niet af was, bleek later in deze maand toen Jo de Haas in Appelscha arriveerde.
Deze stelde de pragmatische keuze van de Appelschaasters ter discussie. Hij wees hen fijntjes op de consequenties van het congres op 12 september in Amsterdam. Daar was immers besloten dat de Pinkstermobilisatie voortaan op anarchistische grondslag plaats diende te vinden, hetgeen een breuk met de voorgaande bijeenkomsten betekende. De Haas kon deze koerswijziging staven aan de laatst verschenen Moker in november waarin vermeld stond dat het VJV een anarchistische beweging was, de kern vormde van de Pinkstermobilisatie en dat de oude, niet uitgesproken anarchistische leuze van de Mobilisatie was overwonnen. Op grond van deze stellingname schreef de Haas namens de voorbereidingsgroep van het VOJ eind november een pittig epistel naar de Amsterdammers. Getuige de paar 'getypte regeltjes' die George Oversteegen als reactie terugstuurde, bleek dat de Amsterdammers hierop geen afdoende antwoord hadden.
Was deze ideologische scherpslijperij wellicht oplosbaar geweest met meer plooibare geesten, anders lag het met een ander akkefietje die de hele zaak pas goed op scherp zette. Tijdens het VOJ-congres half oktober in Appelscha was ook Herman Schuurman aanwezig geweest, hoewel deze natuurlijk geen lid was. Deze had nu, alleen of samen met enkele onbekend gebleven medestanders uit Amsterdam, tijdens de pauze van dit congres het terrein in Appelscha reeds besproken, en wel voor het VJV. Uiteraard zonder medeweten van de VOJ-ers! Eind oktober was het terrein ook reeds betaald, terwijl het VJV waar Schuurman deel van uitmaakte, toen nog moest beslissen waar hun Pinkstermobilisatie in 1927 doorgang zou vinden.
Deze streek ontlokte Jo de Haas de beschuldiging aan Herman Schuurman dat deze de Pinksterlanddagen van het VOJ opzettelijk dwarsboomde op de meest unfaire wijze. Met genoegen constateerde hij dat niet alleen de VOJ-jongeren in het Noorden hierover bijzonder ontstemd waren, maar ook de Noordelijke Moker-jongeren. Tinus Veenstra en de Mokergroep uit Musselkanaal zouden protest aantekenen tegen dit onoorbaar optreden van Schuurman bij het VJV c.q. de Mokergroep in Amsterdam. Daarmee kreeg het conflict een nieuwe dimensie. Niet alleen verscherpten de tegenstellingen tussen het VOJ en het VJV, maar ook die tussen de Amsterdamse beweging en die in het Noorden.
Namens de voorbereidingscommissie van de Pinksterlanddagen (VOJ) schreef de Haas eind november '26 vervolgens een brief naar het Pinkstermobilisatiecomité in Amsterdam waar het aanbod van samenwerking weliswaar van kracht bleef, maar aangescherpt werd met de eis dat het besluit omtrent het anarchistisch karakter van de Pinkstermobilisatie ingetrokken diende te worden. Verder was de Haas van mening dat de Brandingjongeren van het VOJ het meeste recht hadden op Appelscha als plek voor de pinksterbijeenkomst, omdat zij als eerste daartoe hadden besloten.Naar aanleiding van deze gebeurtenissen besloten de Friese jongeren waaronder Tinus Veenstra tot het houden van een congres van de Noordelijke Revolutionaire Jongeren om de eenheid in de jongerenbeweging te herstellen. Zij stelden dat het om 'persoonlijke kwesties' ging en niet om 'onze beginselen'. Aanvankelijk zou deze bijeenkomst in Appelscha plaatsvinden maar daar werd de te bespreken zaal geweigerd. Hierdoor week men uit naar het twintig kilometer verderop gelegen Wijnjeterp, waar op 19 december '26 zo'n veertig jongeren bijeenkwamen in het café van Leffert Blauw. Het merendeel kwam uit Friesland, maar ook de Groningers, Haarlemmers en Amsterdammers ontbraken niet.
Grote beroering wekte de motie die de Federatie van VJV-groepen uit Amsterdam tijdens dit congres wilde indienen. Hierin werd gesteld dat bepaalde personen door hun onderlinge persoonlijke gekift een rem voor de beweging vormden, en dat buiten deze personen om tot samenwerking voor de Pinkstermobilisatie diende te worden gekomen. De namen van Jo de Haas, Wim Koppen en Jac. Knap werden genoemd, terwijl met betrekking tot Herman Schuurman gesteld werd dat deze zich inmiddels had terug getrokken als lid van het voorbereidingscomité van de Pinkstermobilisatie. Dit naar aanleiding van de beschuldiging van VOJ-zijde dat hij de oorzaak was van het niet kunnen samenwerken tussen VOJ en VJV. Hoewel Schuurman dit ontkende, wilde hij deze samenwerking niet in de weg staan.
Door toedoen van de motie van de Amsterdammers werd er aanvankelijk zeer heftig gediscussieerd in een onkameraadschappelijke sfeer. Er was een pauze nodig om af te koelen en tijd te nemen voor het ontwerpen van nieuwe voorstellen. Er kwamen er drie waarvan die van Tinus Veenstra ingetrokken werd. Het voorstel van Derk Ploeger hield de intrekking in van het 12 septemberbesluit en de Amsterdamse VJV-motie terwijl voor handhaving van de oude Pinkstermobilisatieleuze gepleit werd. Op basis hiervan zouden het VOJ en het VJV elk drie afgevaardigden benoemen die gezamenlijk een Pinkstermobilisatie organiseren. Dit vergevingsgezinde VOJ-standpunt werd echter verworpen. Toen Jouke Lenstra aan de Mokerlui expliciet vroeg wat zij zouden doen wanneer het VOJ het gewraakte drietal zou voordragen voor het gezamenlijke voorbereidingscomité, antwoordde Johnny Homan daar geen genoegen mee te nemen. Het derde voorstel was van deze Johnny Homan uit Amsterdam en was een omwerking van de Amsterdamse VJV-motie. Deze was door de aanwezige Mokerjongeren niet in stemming gebracht, omdat de meerderheid van de vergadering dit niet zag zitten. Homan verklaarde dat het 12 september-besluit ontactisch en ontijdig was geweest. Zijn voorstel beoogde eveneens samenwerking, maar stelde dat de huidige organisatoren deze samenwerking beletten. De benoeming van nieuwe Comité-leden was dus noodzakelijk. Dit voorstel werd nu met grote meerderheid van stemmen aangenomen.
Dat juist dit voorstel werd aangenomen en niet die van Derk Ploeger bewijst dat de meeste jongeren het zwaarst tilden aan het argument dat de persoonlijke verhoudingen tussen verschillende gezichtsbepalende figuren verziekt waren. Het gegeven dat het karakter van de Pinkstermobilisatie een uitgesproken anarchistische was geworden, speelde slechts voor de jongeren uit het VOJ. Deze waren waarschijnlijk in de minderheid op dit congres, mede doordat het in de Friese Zuidoosthoek werd gehouden, waar de Mokerjongeren ruim vertegenwoordigd waren.Dat hiermee de schermutselingen niet ten einde bleken, werd duidelijk na het VJV-congres begin januari '27 in Amsterdam. Hier deed Johnny Homan verslag van wat er in Wijnjeterp voorgevallen was. Volgens Jo de Haas zou Homan gesteld hebben dat de Noorderlingen eerst niet in wilden gaan op de Amsterdamse motie maar nadat hij er een lapje zalf omheen gedaan had, ging de motie er gesmeerd in. Hiermee zagen de VOJ-jongeren bevestigd dat de Amsterdamse Mokerjongeren een politiek spel speelden rond de gezamenlijke Pinkstermobilisatie. Ook de terugtrekking van Herman Schuurman uit het Pinkstermobilisatie-Comité werd in dit kader bezien, zodat de Amsterdammers hun pijlen konden richten op Jo de Haas, Wim Koppen en Jac. Knap, die alle drie tot het kader van het VOJ behoorden.
In VOJ-kring werd de Amsterdamse motie waarin dit drietal een rem voor de beweging werd genoemd, een schandelijke brutaliteit genoemd, waardoor hen het recht ontnomen werd deze drie makkers in een eventuele voorbereidingsgroep te benoemen. Halverwege januari was het duidelijk dat het gehele VOJ-kader samenwerking met het VJV om een gezamenlijke Pinkstermobilisatie te organiseren niet meer zag zitten. Men achtte de sfeer door intriges, leugens en verdachtmakingen zo geladen, dat samenwerking wel tot een uitbarsting zou moeten leiden. In een circulaire van het Landelijk Comité van Actie van het VOJ dat in Groningen gevestigd was, werden de leden gevraagd of samenwerking nog gewenst was. Zelf waren de Groningers tegen samenwerking en bovendien stelden ze zich op het standpunt dat het eigen VOJ-congresbesluit om in Appelscha Pinksterlanddagen te organiseren niet meer uitvoerbaar was: "Er is geestdrift noch eensgezindheid".
In Appelscha zelf was de VOJ-groep minder pessimistisch gestemd. Daar was duidelijk geworden dat niemand behoefte had aan samenwerking met het VJV, en geen medewerking zou worden verleend aan een Pinkstermobilisatie van Mokerzijde. Zelf wilden de jongeren wel Pinksterlanddagen organiseren mits de Pinkstermobilisatie ergens in Holland zou plaatsvinden. Dit nu bleef vooralsnog onduidelijk. Het VJV-congres van begin januari had zich bereid verklaard het gehuurde terrein in Appelscha op te geven, maar slechts in het geval dat zich een ander terrein zou aandienen. Soest en Arnhem zouden als plaats in beeld zijn. Mocht de Pinkstermobilisatie echter wel in Appelscha plaatsvinden, dan wilden de VOJ-jongeren als voorheen een landdag na pinksteren organiseren.Dat het enthousiasme in Groningen om in Appelscha Pinksterlanddagen te houden in januari '27 niet groot meer was, had nog een reden, die geheel buiten de perikelen in de jongerenbeweging lag. De oudere anarchisten in het Noorden, verenigd in het Noordelijk Propaganda Comité (NPC), hielden toen reeds enkele jaren eveneens een grote bijeenkomst met pinksteren. Deze vond steeds plaats in Veendam en trok zo'n zeshonderd deelnemers. Toen het VOJ op haar congres in Appelscha het besluit nam om daar Pinksterlanddagen te organiseren, had het Groningse lid Jouke Lenstra hierop reeds gewezen. Hij verwachtte tegenwerking van de kant van de ouderen die volgens zijn inschatting niet bereid zouden zijn hun bijeenkomst op te geven. Daar was toen vrij gemakkelijk overheen gestapt.
In januari '27 bleek dat Lenstra gelijk had. De ouderen zagen ook gezien de impasse waarin de pinksterbijeenkomst van de jongeren verkeerde, weinig reden om hun meeting op te geven. Deze vormde tenslotte het startpunt van de jaarlijkse zomerpropaganda die meerdere open lucht-bijeenkomsten omvatte in Groningen en Drenthe. Ook Jo de Haas meende dat de Pinksterlanddagen in Appelscha slechts doorgang konden vinden wanneer deze bijeenkomst meer mensen zou trekken, dan de jaarlijkse pinkstermeeting van het NPC in Veendam. Door alle onverkwikkelijke ontwikkelingen achtte hij dit uitgesloten en pleitte hij er voor om met de ouderen samen te werken aan de meeting in Veendam. Zelfs in het geval wanneer Moker c.q. het VJV Appelscha als plaats voor hun Pinkstermobilisatie zou opgeven. Het tegelijkertijd houden van twee bijeenkomsten, achtte hij een domheid.
Terwijl de leden en de groepen van het VOJ zich beraadden over al dan niet samenwerking met het VJV inzake een gezamenlijke Pinkstermobilisatie, kwam in Groningen reeds een nieuw plan tot stand. De ouderen bleken bereid hun pinkstermeeting naar Assen te verplaatsen, waardoor de jongeren de mogelijkheid geboden werd in de bosrijke omgeving te kunnen kamperen. Het kunnen houden van een eigen pinksterkamp was de belangrijkste voorwaarde voor de VOJ-jongeren om hiermee in te kunnen stemmen. Dat deze samenwerking zo snel en soepel tot stand kwam, behoeft weinig verbazing te wekken. De Groningse jongeren die als het Landelijk Comité van Actie de eerstverantwoordelijken waren geworden om vanuit het VOJ de impasse te doorbreken, waren kinderen van ouders, die binnen de anarchistische beweging of het NPC een voorname rol speelden.
Eind januari '27 was duidelijk geworden dat de overgrote meerderheid van de VOJ-jongeren geen samenwerking meer wenste met de VJV/Mokerjongeren. Behalve de groepen in Groningen en Appelscha had ook die in Emmercompascuum geen trek meer in een gezamenlijke Pinkstermobilisatie. De leden uit Veendam lieten bij monde van Roelf Bok weten geen definitief standpunt te hebben en drongen aan snel een gewestelijke vergadering te houden. Mogelijk werden zij beïnvloed door de Mokergroep uit het nabij gelegen Musselkanaal die de opstelling van het VOJ wel kritiseerde. Vooral de suggestieve toon van de Groningse circulaire moest het ontgelden. Die bood geen ruimte voor een gezamenlijke uitweg uit de impasse.
De Groningse VOJ-groep besloot hierop de reeds geplande gewestelijke vergadering van de Noordelijke Brandingjongeren te vervroegen. Men wenste tot algehele overeenstemming te komen, niet alleen over de kwestie al dan niet samenwerking, maar ook over het niet doorgaan van de Pinksterlanddagen in Appelscha. Niet iedereen wenste Appelscha op te geven, hoewel begin februari de Mokerjongeren nog altijd geen nieuwe plek voor hun Mobilisatie gevonden hadden. Arnhem was afgevallen want daar hielden de syndicalisten van het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond (NSV) hun pinksterbijeenkomst, terwijl hen het terrein in Soest geweigerd was. Nu waren ze bezig bij Enschede een geschikte locatie te regelen.
Voor deze vergadering die half februari '27 in Assen plaatsvond, schreef Jo de Haas een uitgebreide brief waarin de hele gang van zaken nog eens uit de doeken werd gedaan. Zijn conclusie luidde dat samenwerking in dit geval ten koste zou gaan van zelfrespect en karakterfierheid. Het ging volgens hem om feiten en niet om persoonlijke zaken. Met drie stemmen tegen besloot het VOJ vervolgens definitief om niet met het VJV een gezamenlijke Pinkstermobilisatie te organiseren. Als gevolg van het geharrewar en de tegenwerking van het VJV werd tevens bepaald dat Appelscha besmet was geraakt als plaats voor de eigen Pinksterlanddagen. De kans op welslagen werd daar te gering geacht. In plaats daarvan koos het VOJ voor samenwerking met de ouderen van het NPC om gezamenlijk een pinkstermeeting in Rolde, nabij Assen te houden.
Een maand later kwam het NPC in Veendam bijeen om in voltallige samenstelling eveneens voor Assen te kiezen als plaats voor hun jaarlijkse pinkstermeeting en wel in samenwerking met de Brandinggroepen. Assen bood niet alleen de mogelijkheid voor de jongeren om te kunnen kamperen maar gold als gevolg van de vele aanwezige kazernes ook als een broeinest van militarisme. Bijlstra was zeer verheugd over de uitstekende opkomst op deze vergadering. Het idee van samenwerking maakte dusdanige vorderingen dat thans volledige samenwerking bestond tussen de Noordelijke anarchisten in Groningen en Drenthe.Zo werd de pinksterbijeenkomst '27 in het Noorden toch nog succesvol. Ondanks het slechte weer trok de meeting in Rolde/Assen 700 mensen die door een massale politiemacht angstvallig in de gaten werden gehouden. Een demonstratie door het centrum van Assen werd verboden. Ook het kamp van het VOJ had met veel regen te kampen, maar dat mocht de pret niet drukken. De enige wanklank betrof het praatje van Anton Constandse. In plaats van de hem toegestane 20 minuten, babbelde hij meer dan een uur terwijl voorzitter Wim Koppen niets deed!
Arie Hazekamp
‘Kwaadwillige bedoelingen van die anarchistische elementen’
De geschiedenis van de Pinksterlanddagen (1924-1940)
Dit jaar worden op het terrein ‘tot Vrijheidsbezinning’ in het Friese Appelscha voor de zeventigste keer de Pinksterlanddagen georganiseerd. De combinatie van een meerdaags festival met politieke bijeenkomsten en culturele manifestaties waarbij de honderden deelnemers hun tenten opslaan, is uniek. Neerlands enige anarchistische traditie is evenwel van oudere datum en vond zijn oorsprong evenmin in dit veendorp van weleer.
De eerste Pinkstermobilisatie
Als gevolg van de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog en de hoop die de Russische Revolutie in brede kring bracht, groeide een generatie jongeren op die ontvankelijk was voor het anarchisme. Zij sloten zich begin jaren twintig aaneen in het Vrije Jeugd Verbond (VJV). In deze kring was het Jo de Haas (1897–1945) die in 1923 het idee opperde een manifestatie te organiseren om de jeugd te mobiliseren tegen militarisme en oorlogsvoorbereiding, en te pleiten voor weigering van de militaire dienstplicht. De Haas was een van de belangrijkste woordvoerders van de anarchistische jeugdbeweging en zijn idee vond voldoende weerklank bij zijn strijdmakkers. Zodoende werd in 1924 de eerste Pinkstermobilisatie gehouden op een terrein bij Amersfoort. Dat het antimilitarisme het thema van de bijeenkomst was, bracht de autoriteiten in hoogste staat van paraatheid. Het terrein van de manifestatie werd permanent bewaakt. Militaire objecten in de omgeving werden uitgebreid beveiligd en de soldaten zoveel mogelijk met verlof gestuurd. Rond het vliegveld Soesterberg waren voorafgaand aan de mobilisatie meerdere heidebranden geweest, wat de commandant direct in verband bracht met de ‘kwaadwillige bedoelingen van die anarchistische elementen.’
De eerste Pinkstermobilisatie trok enkele honderden bezoekers uit het hele land. Er werd muziek gemaakt en gecolporteerd met bladen in Amersfoort, hetgeen de nodige schermutselingen met de politie opleverde. Openbare meetings gehouden met sprekers uit de beweging vormden de hoofdmoot van de bijeenkomst. Het radicale antimilitarisme duidelijk verwoord door Jo de Haas. Andere bekende namen uit de jeugdbeweging als Herman Schuurman en Jo Meijer hielden lezingen met als respectievelijke titels als ‘Over en tegen politie’ en ‘Menschelijkheid’, waarmee aangegeven werd dat de jongerenbeweging zowel een radicale als een meer gematigde vleugel kende.
De oproep van Jo de Haas om de jeugd te doordringen van het belang van antimilitarisme had niet alleen de Pinkstermobilisatie in Amersfoort tot gevolg. In het Friese Appelscha vond later die maand de eerste Revolutionaire Anti-Militaristische Landdag in Appelscha plaats op een terreintje dat van Staatsbosbeheer werd gehuurd. De reisafstand naar het verre ‘Holland’ was voor veel noorderlingen kennelijk een te grote hindernis gebleken zodat voor een eigen versie van de ‘Mobilisatie’ in de drie noordelijke provincies was gekozen.
Dat Appelscha voor deze ‘Landdag’ als locatie in aanmerking kwam had meerdere redenen. In de eerste plaats was dit voormalige veendorp van oudsher een bolwerk van het vrije socialisme c.q. anarchisme. De strijd van de veenarbeiders voor betere levensomstandigheden had een lange traditie die mede door Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846–1919) werd geïnspireerd. Appelscha telde in de jaren twintig een grote groep anarchistische jongeren, veelal kinderen van gelijkgestemde ouders. In Appelscha had de beweging tevens ervaring met de organisatie van grote openbare bijeenkomsten in de buitenlucht. Voorts heeft het dorp een gunstige ligging ten opzichte van de provincies Groningen en Drenthe.
De Landdag was wat opkomst betreft een groter succes dan de eerste Pinkstermobilisatie. Vanuit het hele noorden waren ruim 600 mensen naar Appelscha gekomen. In de rede voor de landdag zette Jo de Haas de noodzaak van geestelijke ontwikkeling uiteen. Voorts hield Klaas Blauw een redevoering. Blauw was geboren en getogen in het nabij gelegen Wijnjeterp, en zou later dat jaar landelijk opzien baren door een noodlottig ongeval met zijn revolver waarbij hij om het leven zou komen.
Volgende Pinkstermobilisaties
Na het succes van de Pinkstermobilisatie was iedereen er van overtuigd dat deze manifestatie een vervolg diende te krijgen. Dit maal werd gekozen werd voor het voorterrein van de Engendaalschool in Soest, die in gebruik werd genomen als keuken en kantine. Bij deze tweede Pinkstermobilisatie van 1925 bleek de opkomst groter dan bij de eerste keer. Veel nieuwe gezichten waren afkomstig uit de veenstreken van het noorden van het land.
Uit het programma werd opnieuw duidelijk dat het VJV ook bestond uit zoekende jeugd die zich niet zondermeer op het anarchisme wenste te oriënteren. Zodoende was een van de sprekers de communist Jacques Engels die een rede hield met de titel ‘De Revolutionairen, wat hen bindt en wat hen scheidt.' In zijn toespraak betoogde hij dat het anarchisme te eenzijdig was georiënteerd en dat het communisme te gecentraliseerd was, waardoor het kwetsbaar was voor corruptie. De jongeren dienden een synthese zien te vinden tussen centralisme en federalisme, tussen communisme en anarchisme. Deze zienswijze werd in het daarop volgende debat echter heftig bestreden door Anton Constandse en Herman Schuurman, die het antimilitarisme van de vrije jeugdbeweging niet dienstbaar wilden maken aan de politiek en aantoonden dat begrippen als proletarische staat en rood militarisme slechts gebruikt werden om de arbeiders te misleiden.
Constandse hield tevens een rede over ‘Jeugd en Anarchisme’, waarin hij de overeenkomsten tussen beide ter sprake bracht. ‘Het enthousiaste en overgegevene, het breken met elken dwang, het verzet tegen discipline en tucht, ... "Doe wat je wil!" Deze leus zullen ook de jongeren tot de hunne moeten maken, ook en vooral ten opzichte van het militarisme, wat dan daarop neer zal komen, dat de jeugd niet met zich zal laten doen wat de ouden heeren militaristen willen.’
In de aanloop naar de derde Pinkstermobilisatie in 1926 trad een sterker wordende scheiding der geesten op in de jongerenbeweging. Degenen die zich zondermeer voor het anarchisme uitspraken, hadden zich vanaf eind 1923 gegroepeerd rond het blad ‘De Moker’. De vleugel die meer zag in een bredere oriëntatie schaarden zich daarna rond het tijdschrift ‘De Branding’. Zij verlieten het VJV en richtten het Verbond van Opstandige Jeugd (VOJ) op. Desondanks bleven beide stromingen samenwerken in de organisatie van de jaarlijkse Pinkstermobilisatie. Dat bleef een gezamenlijke onderneming.
De derde antimilitaristische Pinkstermobilisatie was een internationaal gebeuren. Wederom was Soest als locatie gekozen. De autoriteiten wilden op alles voorbereid zijn. Alle wegen naar de vliegbasis Soesterberg waren al voor aanvang van het kamp afgesloten. De burgemeester van Soest was op non-actief gesteld en vervangen door een legerkapitein die als hoofd van de politie optrad. Aan de grens werd door de douane in nauwe samenwerking met de recherche, alle buitenlanders geweigerd die als eindbestemming Soest of Amersfoort opgaven. Iedereen die zich buiten het kamp bevond, werd door aanwezige agenten gevolgd en iedere vorm van propaganda buiten het kamp trachtte men tegen te gaan. Er was ongeveer evenveel politie op de been als er deelnemers waren. En deelnemers waren er in ruime mate, wel bijna 500.
Volgens Jo de Haas, die de bijeenkomst opende, werd door de overheidsmaatregelen eens te meer bewezen van welke kant volgens de kapitalistische regeerders het gevaar dreigde. Hij wees daarbij op de bijeenkomst van de sociaal-democratische AJC in Amsterdam, die van de autoriteiten de beschikking had gekregen over legertenten en waarvoor extra treinen reden voor de deelnemers.
Vrijwel uitsluitend buitenlandse sprekers waren uitgenodigd. De aanwezigen luisterden naar geestverwanten uit Berlijn, Parijs, Brussel, en Zurich. 's Avonds was er een kunstavond met een Amsterdamse mandolineclub, het VJV-zangkoor uit Rotterdam en de bekende declamator Jan Mesman. Ook werd onder het mom van `Das elastische Acht' door enkele Duitse kameraden de achturige werkdag aan de kaak gesteld. De volgende dag sprak Marcia Williamson over dienstweigeren in Engeland tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ook werden er protestnota's opgesteld inzake mishandeling van dienstweigeraars in onder andere Rusland en Tsjecho-Slowakije.
Op aanraden van de Vlaamse antimilitarist Hem Day werd `s avonds na afloop de grondslag gelegd voor de Anarchistische Jeugd Internationale (AJI). De doelen van het AJI waren het organiseren van een persdienst voor de jongeren; het verlenen van hulp aan politieke ‘misdadigers' en het organiseren van internationale jeugdbijeenkomsten. Later zou blijken dat het bleef bij het aanknopen van contacten met buitenlandse geestverwanten. De AJI kreeg in het buitenland namelijk geen navolging en door de heersende controverse onder de jongeren zelf over de keuze voor het anarchisme zou zij ook binnenslands geen rol van betekenis gaan spelen. Vanaf 1927 zou er slechts zeer onregelmatig in een in het Esperanto geschreven blaadje verschijnen. Doordat zich onvoldoende abonnees opgaven bleek een Nederlandstalige uitgave niet eens mogelijk.
Verschillende deelnemers aan het Pinksterkamp beschouwden dit initiatief als een onderonsje onder ‘bonzen’. Sommige deelnemers aan het kamp waren bij de oprichtingsvergadering weggestuurd onder het mom dat het geheel geheim was. Voorafgaand aan de werkelijke oprichting was gesteld dat het zou gaan om een Anti-militaristische Jeugd Internationale, maar pas tijdens de vergadering zelf werd de ware naam duidelijk. De Brandinggroepen namen meteen afstand van deze oprichtingsvergadering, mede vanwege het expliciet anarchistische karakter van deze nieuwe organisatie.
Tijdens deze Pinkstermobilisatie stelden de aanwezige noordelijke groepen voor dat de komende mobilisatie in Appelscha zou worden gehouden in plaats van in het westen. Dit voornemen werd met instemming begroet. Hier werd een traditie geboren.
Scheiding der geesten
De Pinkstermobilisatie die in 1927 moest plaatsvinden in Appelscha was van meet af aan de inzet van een machtsstrijd tussen de beide organisaties die de jongerenbeweging telde. Het VOJ bracht een organisatiecomité in stelling met vrijwel uitsluitend noorderlingen. Uit Appelscha zelf was het drietal Jurjen en Gelte Hoogeveen en Johan Mulder afkomstig. Jouke Lenstra vertegenwoordigde de Vrije Jeugd Groep uit de stad Groningen en zou tot in de jaren zestig actief blijven rond het terrein. Uit Franeker kwam de enige vrouw uit dit gezelschap, de verpleegster Jel van der Ploeg. De enige uitzondering gold Jo de Haas, die inmiddels zijn buik vol had van het heftige cultuurtje in de Amsterdamse beweging. Als gevolg daarvan vertoefde hij veelal in de drie noordelijke provincies. Dit Comité wenste zich met name door toedoen van de Haas duidelijk te onderscheiden van het VJV. Vandaar het besluit in plaats van de term Mobilisatie het begrip Pinksterlanddagen (PL) te introduceren. Dit begrip Landdagen werd in Appelscha reeds gebruikt bij de jaarlijkse antimilitaristische bijeenkomst rond het begin van de zomer.
Het VJV hield echter in Amsterdam haar eigen voorbereidingsvergadering voor de Pinkstermobilisatie ‘27. Zij besloten eveneens dit evenement in Appelscha te gaan houden. Herman Schuurman die deel uitmaakte van deze voorbereidingsgroep huurde het benodigde terrein van Staatsbosbeheer. Dat hij dit stiekem had gedaan in de pauze van een gezamenlijke vergadering van de jeugdbeweging in Appelscha, werd hem bij het bekend worden van deze daad bijzonder kwalijk genomen door de uit het dorp afkomstige VOJ-ers die bij de voorbereiding van de Pinksterlanddagen betrokken waren. Jo de Haas verklaarde daarop als rechtgeaard anti-militarist ‘de oorlog’ aan Schuurman. Een nieuw conflict was geboren, versterkt doordat het VJV een voorstel deed tot hernieuwde samenwerking rond de bijeenkomst met Pinksteren, maar wel op hun voorwaarden.
De Noordelijke Mokerjongeren waren het echter niet eens met deze gang van zaken binnen het Amsterdamse VJV, waar de Mokerianen dominant waren. Tinus Veenstra van de Mokergroep Oosterwolde en de pas opgerichte Mokergroep Musselkanaal protesteerden met klem tegen wat zij ‘onzedelijke handelingen’ noemden van hun voorbereidingscomité.
Hierop startten bemiddelingspogingen om beide groepen net als in het voorgaande jaar te laten samenwerken rond de Pinksterbijeenkomst. Zowel Moker- als Brandinggroepen riepen onder de naam Noordelijke Revolutionaire Jeugdgroepen op voor een vergadering voor 18 en 19 december om de kwestie op te lossen. Oorspronkelijk was Appelscha als vergaderplaats gekozen, maar nadat dit door de burgemeester verboden werd, moesten de jongeren uitwijken naar café Blauw te Wijnjeterp.
Tinus Veenstra riep de beide organisaties op om samen de Pinkstermobilisatie te gaan voorbereiden en wel op dezelfde grondslag als de afgelopen jaren. Dit zou dus een revolutionaire antimilitaristische strekking inhouden en niet specifiek een anarchistische. De Amsterdammers dienden daarop een motie in waarin men weigerde men nog langer samen te werken met Jo de Haas, en een tweetal andere prominenten afkomstig uit het VOJ-kamp. Hen werd namelijk verweten door hun onderlinge persoonlijke ruzies met Herman Schuurman een rem op de beweging te zijn. Herman Schuurman zelf was inmiddels uit het voorbereidingscomité van het VJV gestapt, maar maakte nog wel deel uit van De Moker. Een motie van de stad-Groninger Derk Ploeger om deze bezwaren weer in te trekken werd door de meerderheid echter verworpen. Hierrna ontaardde de vergadering in een fikse ruzie tussen de Haarlemmers (initiatiefnemers van het VOJ) en de Amsterdammers (trouw aan het VJV) met verwijten over en weer omtrent de scheuring van het VJV.
De vergadering werd door de vertegenwoordigers van beide Hollandse steden gedomineerd. De tot samenwerking neigende noorderlingen kwamen er op de door henzelf georganiseerde vergadering niet meer aan te pas. Anne Veenstra uit Warga had een verklaring hiervoor en schreef aan de Derk Ploeger: ‘Weet je Derk wat de grootste pest is voor de lui uit Friesland en misschien ook Drenthe en Groningen? Dat ze in hun dagelijkse omgang steeds hun dialect of eigen taal spreken. Ze denken steeds in het Fries, 't Drents enz. Wanneer ze nu een woord of wat Hollands moeten spreken, zijn ze er glad af. Wat ze in gedachten bij zich hebben, kunnen ze niet zoo handig in woorden in Hollands omzetten. Dat is één der redenen waarom de Noorderlingen zelf zoo weinig zeggen.’
Een extra pauze moest worden ingelast om de gemoederen te bedaren. Hierop werd de Amsterdamse motie afgezwakt tot een versie waarin gepleit werd tot samenvoeging van beide comité`s om tot een tijdelijk samenwerkingsverband te komen, waarna men op de PM zelf tot een oplossing zou proberen te komen. Deze werd met ruime meerderheid aangenomen. Toch waren daarmee de problemen niet opgelost. Jo de Haas, de Heintje Davids van de beweging, kondigde aan te stoppen met spreekbeurten, nadat ondermeer in De Vrije Socialist stukken waren verschenen afkomstig van de Amsterdamse VJV-ers die hem in zijn eer aantastten. In navolging van Jo de Haas besloten de belangrijkste VOJ-groepen (Groningen en Haarlem) af te zien van verdere samenwerking met het VJV. Dit op grond van de onverdraagzaamheid binnen deze organisatie, hetgeen in een circulaire werd uiteen gezet. Gehekeld werd de opvatting binnen het VJV dat ondermeer De Haas een rem op de beweging zou vormen, maar ook het optreden van de Amsterdammers die achteraf zouden hebben verteld dat hun motie op de vergadering in Wijnjeterp als een ‘doekje voor het bloeden’ grif werd geaccepteerd.
Dit optreden van de VOJ leidde tot kritiek van de noordelijke Mokerjongeren. De groep uit Musselkanaal bekritiseerde de suggestieve inhoud van de circulaire, en vond dat de schrijvers achteraf de stemming probeerden te beïnvloeden. Men stelde dat het genoemde drietal niet als rem voor de beweging werd gezien, maar een rem met betrekking tot de samenwerking voor de Pinkstermobilisatie. De groep stelde dat het merendeel van de VOJ-ers nu wel nee tegen de voorgenomen samenwerking met het VJV zou zeggen.
Ze kregen gelijk. Alle VOJ-groepen, met uitzondering van Rotterdam en Heiloo, stemden met het genomen besluit in. Daarbij werd meteen opgemerkt dat deze gang van zaken bespottelijk was. Het betekende immers dat er twee Pinksterlanddagen in dezelfde plaats gehouden zouden gaan worden. Voorgesteld werd om het geheel maar af te blazen en het later in het jaar opnieuw te proberen met een Landdag voor alle Noordelijke Revolutionaire Jongerenin Appelscha. Deze bizarre situatie werd ook door het VJV ingezien en zij besloten een terrein in Arnhem of Enschede te regelen. Het huurcontract van Herman Schuurman werd vervolgens aan het VOJ overhandigd.
Het wegvallen van het VJV leverde wel de verwachting op dat het kamp een stuk kleiner zou worden. Daarom werd de gedachte geopperd samen te werken met de oudere vrije socialisten. Deze hielden echter onder de noemer van het actieve Noordelijk Propaganda Comité (NPC) ieder jaar met Pinksteren een regionale bijeenkomst in Veendam. Gezien de relatieve kleine afstand tussen Veendam en Appelscha bestond de angst dat geen van beide organisaties uit de kosten konden komen, aangezien zij beide hetzelfde publiek trokken, dat wil zeggen anarchisten en vrije socialisten uit de noordelijke regio. Uiteindelijk werd besloten het NPC voor te stellen een gezamenlijke activiteit te plannen in Assen of omgeving, zo halverwege tussen Appelscha en Veendam, waar door de jongeren gekampeerd kon worden. Op 13 maart werd door het NPC in café ‘Het Vosje’ in Veendam met algemene stemmen besloten om in plaats van hun traditionele Pinkstermobilisatie in Veendam te houden, deze keer in samenwerking met het VOJ van 4 tot 6 juni 1927 Pinksterlanddagen in Assen te organiseren. Hierop werd door de VOJ een nieuwe gezamenlijke voorbereidingscommissie gevormd met Derk Ploeger, Cathrien Eimers, Hinke Herder (allen afkomstig uit de stad Groningen) en Sijte Bloemsma (Emmercompascuum). Aangezien in Assen zelf geen geschikt terrein werd gevonden, werd uitgeweken naar Rolde op ongeveer drie kwartier lopen van Assen.
Pinksterlanddagen 1927Het kamp van de VOJ in Rolde werd geopend door Wim Koppen, de Haarlemmer die een centrale rol in de organisatie vervulde. De grote schuur waar hij sprak was mede door de overvloedige regen tot de nok gevuld met ruim 500 mensen. De eerste spreker, Jo van den Eijnde, (ook afkomstig uit Haarlem) waarschuwde tegen de gevaren van alcohol en morfine. De organisatie moest zich later verantwoorden, omdat er in het uitgedeelde programma advertenties voorkwamen van een bierbottelaar en een sigarenhandelaar. Het was de bedoeling dat zijn rede gevolgd zou worden door een colportagetocht door Rolde, maar aanwijzingen dat de overwegend streng gereformeerde bevolking tegen hen was opgeruid, leidde tot afzien van dit voornemen.
Vervolgens kwam De Branding ter sprake. Het blad had een oplage van 1500 exemplaren. Voor de afsplitsing van het VJV bedroeg dit aantal echter 5000 stuks. Dit bleek te gering om quitte te draaien. Volgens Jo de Haas hadden voornamelijk de noordelijke jongeren die weer met De Moker waren gaan samenwerken, hier schuld aan. Zij werkten niet meer met De Branding. Ondanks een voorstel het blad maar op te heffen, werd slechts besloten Jel van der Ploeg, de redactie-administrateur, uit haar functie te ontheffen omdat zij het contact met de noordelijke Mokerjongeren niet goed onderhouden had.
Tijdens de optocht voorafgaande aan de openbare meeting in Assen werd de stoet aangevoerd door het muziekkorps ‘Liberté' uit Emmer-Compascuum, dat geheel bestond uit vrije socialisten. De optocht was op het laatste moment verboden door de burgemeester van Assen, maar daar trokken de deelnemers zich niets van aan. Toen men alsnog vanaf het Stationsplein de stad in wilde, drong een grote politiemacht de ongeveer 700 demonstranten terug naar het plein.
Tegelijkertijd met het kamp in Rolde was er de Pinkstermobilsatie van het VJV in Enschede onder de noemer ‘tegen rood en wit militarisme, tegen kapitalisme, ter bevrijding van de menschheid.’ Dus onder de noemer van het oude VJV, zonder uitgesproken anarchistische boodschap. Dit kamp trok beduidend minder bezoekers dan die in Rolde.
De discussie woekerde na beide kampen verder. In een ingezonden brief in De Arbeider stelde de Amsterdammer Wim Wessels naar aanleiding van het Pinksterkamp in Rolde dat het VOJ had gebroken met diegenen die zich als anarchisten uitspraken, maar dat op de meeting propaganda werd gemaakt voor anarchisme; dat er drie uitgesproken anarchisten spraken; en dat er propaganda was gevoerd in het anarchistische blad De Arbeider. Dus restte voor hem de vraag waar nu de noodzakelijkheid van de scheuring in de jeugdbeweging was?
Derk Ploeger reageerde en gaf toe zich het meest aangetrokken te voelen tot de vrij-socialistische arbeidersbeweging, omdat die de jeugd niet misbruikte en vormde naar eigen voorbeeld. Als omstandigheden daartoe noopten was er geen enkel probleem om samenwerking met de libertaire ouderenbeweging toe zoeken, maar volgens hem was het VOJ daarmee nog geen uitgesproken anarchistische jeugdbeweging. Het VOJ wilde zich blijven openstellen voor anderen. Jongeren zijn groeiende en onvolwassen mensen en zij verkeren nog in een ontwikkelingsstadium en hebben onrijpe denkbeelden. Ploeger gaf echter toe dat het VOJ grotendeels bestond uit anarchistisch voelende jongeren.
Jo de Haas deed ook een duit in ’t zakje. Hij ergerde zich aan de kritiek van Wessels en bediende zich van termen als ‘‘t Amsterdamse vuilnis’ , ‘diep-zedenlooze Mokerbeweging’ en ‘het zijn schurftige schapen die de roskam vrezen’. Hij trok zich alles zeer persoonlijk aan en verweet de Mokergroepen opnieuw dat zij hem beschouwden als een uitvreter en een rem op de beweging. Dit bracht redacteur Jan Bijlstra er toe te melden dat De Arbeider niet open zou blijven staan voor de ruzie onder de jongeren, hoewel hij de brief van De Haas echter wel plaatste.
Desondanks werd voor de organisatie van de jaarlijkse Revolutionaire Anti-Militaristische Landdag in Appelscha later dat jaar wel weer samengewerkt tussen noordelijke Moker- en VOJ-groepen. De heersende controverse strekte zich niet uit tot de lokale groepen in het noorden. Ondanks het slechte weer trok het kamp ongeveer 400 bezoekers. De Assenaar Frankot van het IAMV droeg gedichten voor van de in de Verenigde Staten onschuldig ter dood veroordeelde anarchist Vanzetti alsmede fragmenten uit Woutertje Pieterse van Multatuli. Ook in de rede van Jan Bijlstra kwam de zaak Sacco en Vanzetti, naast diverse andere door de staat vermoorde anarchisten, aan de orde.
Mobilisaties in Emmen
De situatie dat er door de jongerenbeweging twee Pinkstermobilisaties werden georganiseerd zou na 1927 blijven voortduren. De Hollandse jongeren hielden tot de Tweede Wereldoorlog jaarlijks hun bijeenkomst vaak op wisselende plaatsen in Noord-Holland waarbij ze meer dan eens moeite hadden met het vinden van een geschikt terrein. De jongeren uit de drie noordelijke provincies kwamen met Pinksteren in de periode 1928 tot en met 1930 samen in Emmen.
Vanaf 1928 werd de jeugdbeweging gekenmerkt door een neergang, ondermeer veroorzaakt door het ouder worden van de betrokkenen. De uitgave van De Moker werd gestaakt, terwijl ook De Branding ter ziele ging. De organisaties VJV en VOJ werden opgeheven of verdwenen geruisloos van het toneel. Veel actieve jongeren van weleer traden toe tot de organisaties van de ‘ouderen’. In het noorden bleven de Noordelijke Mokerjongeren weliswaar tot 1933 actief met name in de veenstreken van Groningen en Drenthe, maar zij sloten zich in ’28 wel aan bij de exploitatiecommissie van het weekblad De Arbeider dat in Groningen verscheen. Tevens traden ze toe tot het Noordelijk Propaganda Comité (NPC) dat in beide genoemde provincies vooral bijeenkomsten organiseerde. Ook voormalige jongeren uit het VOJ sloten zich bij het NPC aan.
Zo kon het gebeuren dat Mokerjongeren samenwerkten met voormalige VOJ-leden in de Pinkstermobilisatie van 1928. Geert Zoet (Moker) uit Musselkanaal nam de voorbereidende activiteiten voor zijn rekening en voerde het secretariaat. De dagen werden georganiseerd door Sijte Bloemsma uit Emmer-Compascuum (VOJ) en B. Redmeijer uit Winschoten (Moker). Bij Bloemsma konden ook de aanplakbiljetten en de deelnemerskaarten verkregen worden. De voorbereidende vergaderingen vonden plaats bij Pieter Potjegort in Musselkanaal, een prominent lokaal figuur die de reputatie had om altijd en eeuwig met iedereen in debat te zijn en opzien baarde door in het Gronings te reageren op een spreekbeurt van Anton Constandse. Voor deze Pinkstermobilisatie werd slechts in de drie noordelijke provincies gemobiliseerd. Hiertoe zochten de jongeren de steun van het NPC waarbij vrijwel alle actieve vrij-socialistische groepen in Groningen en Drenthe waren aangesloten. Voor het eerst werd er een bus gehuurd om de deelnemers te vervoeren. De mobilisatie trok ruim 600 bezoekers, die luisterden naar B.H. Lansink, Jo de Haas en Jan Bijlstra.
Het NPC zou blijvend bij de organisatie van de Pinkstermobilisatie in betrokken blijven. Daarnaast trad deze organisatie ook op de voorgrond van de Landdagen die de noordelijke jongeren jaarlijks in Appelscha bleven houden. In samenwerking met het NPC werden door de jongeren op 20 en 21 juli 1929 weer Landdagen georganiseerd in Appelscha. Net als in 1927 werd expliciet de term ‘Landdagen' van het vroegere VOJ gebruikt, dit om het kamp te onderscheiden van de eerder gehouden Pinkstermobilisatie in Emmen. Deze dagen stonden geheel in het teken komen van de geheelonthouding. Als sprekers waren Anton Constandse en Jo de Haas weer aangezocht. In De Arbeider verscheen naderhand een kort verslag van de hand van Tinus Veenstra. Op zaterdagavond was al ‘aardig clubje kameraden’ aanwezig op de kunstavond. De bedoeling was om daarvoor een ruime tent te gebruiken, maar daarvoor was het te warm. De avond begon met mooie vioolmuziek van Henk Geerssinga, een declamatie van Jo de Haas en levensliedjes van Jouke Lenstra. Anton Constandse droeg tot slot voor uit de werken van Heine. De zondagochtend begon met een cursusvergadering met Constandse over G.B. Shaw en het socialisme.
Er bleken 500 aanwezigen `s middags op de meeting, waar Jo de Haas sprak over ‘anarchisten en de gemeenschap’ en Anton Constandse over ‘de leugens van de staat’. Vooraf, tijdens en na de meeting werd gezongen door de gemengde zangvereniging uit Emmer-Compascuum. Na de meeting werd een collecte voor de dienstweigeraars gehouden. En wat voor de instandhouding van de Landdagen van wezenlijk belang was, ze waren financieel geslaagd.
Net als in het voorgaande jaar werd in 1930 de Pinkstermobilisatie van de noordelijke jongeren weer in Emmen gehouden. Inmiddels was te merken dat de algehele neergang in de vrij-socialistische beweging nu ook het noorden had bereikt. Het landelijke Verbond van Anarchistische Jongeren dat na de periode van De Moker en De Branding tot stand kwam, was inmiddels ter ziele. De noodkreet van Harm de Roos uit Beets sprak boekdelen. Hij probeerde een autobus te regelen naar Emmen mits er tenminste voldoende belangstelling voor was. Hij eindigde zijn aankondiging in De Arbeider met: ‘Toe kameraden, laat je mogelijke visites of een of andere liefhebberij eens voor een paar dagen in de steek en gaat met ons naar Emmen, om nieuwe strijdlust en nieuwe geestkracht op te doen. 't Is noodig, bitter noodig.’
Deze Pinkstermobilisatie had tot gevolg dat er onder de noordelijke groepen nieuwe initiatieven werden ontplooid. Enkele jongeren gaven een nieuw blad uit, De Opruier geheten, die gretig aftrek vond. Ook werden enveloppen gemaakt met kernachtige spreuken en verschenen er tweekleurige prentbriefkaarten die getekend waren door Luc. Kisjes. Dat het nieuwe blaadje aansloeg, bleek uit de resultaten van de colportagetochten. In Stadskanaal werden 50 Opruiers verkocht, naast 50 De Wapens Neder en 40 Arbeiders. En in Oude Pekela 100 Opruiers tegenover slechts 8 Arbeiders. De daaropvolgende zondag waren Nieuwe Pekela en Alteveer aan de beurt, daar werden ruim 70 Opruiers en 39 liedteksten verkocht.
De autoriteiten waren er vanzelfsprekend minder blij mee. Op 27 mei 1930 werd tegen een tweetal colporteurs in Nieuw-Amsterdam proces verbaal opgemaakt wegens het verspreiden van De Opruier. De Procureur-generaal in Leeuwarden adviseerde echter om de zaak maar niet verder te vervolgen omdat er volgens hem dan alleen maar meer reclame voor het blaadje zou worden gemaakt.
Het terrein ‘Tot Vrijheidsbezinning’
In 1931 kreeg de bijeenkomst met Pinksteren haar definitieve naam. De Pinksterlanddagen werden vanaf dat jaar steevast in Appelscha gehouden. De aanleiding hiervoor werd gevormd door de behoefte van de noordelijke beweging de samenwerking tussen de Friezen en de Groningers een vaste grondslag te geven. Zo raakte de organisatie van de Landdagen in handen van het Fries Propaganda Comité (FPC) en het Noordelijk Propaganda Comité (NPC). Voor dit doel werd ieder jaar een terrein gehuurd van Staatsbosbeheer voor de som van tien gulden. Dit stuk grond stond bekend als ‘de kuil’. Dit betrof een diep dal in de duinen van de staatsbossen van Appelscha nabij het dorp. Het bevindt zich waar thans het in verval geraakte openluchttheater is gelegen. Met Pinksteren naar Appelscha gaan, werd een vaste gewoonte van de vrije socialisten uit het noorden. Naast een inhoudelijk gedeelte waarin diverse sprekers hun licht lieten schijnen op brandende kwesties, bood het programma ook een cultureel gedeelte met zang, muziek, toneel en declamatie. Daarnaast werd het een jaarlijks trefpunt en weerzien van oude bekenden, waar plannen aangaande te voeren acties werden doorgesproken en weer op vrije voeten gestelde dienstweigeraars hartelijk welkom werden geheten. Bijzonder aan de dagen was tevens dat er gezamenlijk werd gekampeerd in het bos.
Het motto van de Pinksterlanddagen van 1932 luidde geheel in de toenmalige tijdsgeest ‘Tegen oorlog en fascisme’ als teken dat de maatschappelijke verhoudingen ook voor de noordelijke beweging drastisch waren gewijzigd. In 1933 werd het terrein in de staatsbossen opnieuw gehuurd. Echter drie dagen voor Pinksteren kreeg de Vrije Groep Appelscha plotsklaps en botweg te horen dat de vergunning werd ingetrokken. De bij de Landdagen betrokken anarchisten uit Appelscha en omgeving waren echter goed voorbereid op het intrekken van de vergunning. Waren de internationale verhoudingen na de machtsovername van Hitler in Duitsland in januari 1933 verscherpt, in Nederland stak een reactionaire wind op na de muiterij op het schip de Zeven Provinciën. Door de snel toenemende tegenwerking van de beweging sinds deze gebeurtenissen voorzagen de anarchisten in Appelscha dat het weldra afgelopen kon zijn met het houden revolutionaire bijeenkomsten in het bos. Dit had Tinus Veenstra op het idee gebracht om in Appelscha een ‘eigen terrein’ aan te schaffen waar de Landdagen ongestoord doorgang konden vinden. Veenstra besprak zijn idee eerst in de Vrije Groep Appelscha maar vond steun voor zijn plan bij twee geestverwanten uit Leeuwarden, te weten Jan de Haan en sigarenmaker Andries de Vries. Beiden togen per fiets naar Appelscha om met Veenstra een tweetal geschikte locaties te bekijken.
De eerste locatie was wat verder van het dorp Appelscha gelegen en bevond zich naast de boswachterwoning. Het werd van twee kanten omgeven door staatsbossen. Dit terrein was bijna drie maal zo groot als het tweede stuk grond, en er bevonden zich twee woningen op dit stuk land. Daarvoor zou heel veel geld op tafel moeten komen, terwijl heel de financiering nog niet aan de orde was geweest. De bezichtiging van de drie vrijsocialisten werd echter gesignaleerd door boswachter van Emst. Deze was een orthodox christen en een fanatiek tegenstander van de anarchisten. Aangezien Veenstra geen onbekende was van de boswachter werd het drietal voortdurend in de gaten gehouden. Van Emst die het bezoek kennelijk verdacht vond bleef maar heen en weer rijden met zijn auto zolang de vrije socialisten in de buurt bleven. Dit terrein bleek gezien de kosten die het met zich mee zou brengen, te hoog gegrepen.
Het tweede terrein dat Tinus Veenstra op het oog had was een stuk bouwland aan de rand van de staatsbossen ten zuiden van de Aekingaweg in Oud-Appelscha. De eigenaar was Andries Baas, de overbuurman van Veenstra, een keuterboertje. Deze wilde wel af van dit stuk grond. Het was namelijk scheef aangelegd hetgeen voor de bewerking niet erg praktisch was. Baas werkte uit noodzaak echter ook voor Staatsbosbeheer en was daardoor afhankelijk van boswachter van Emst. Daardoor konden de vrije socialisten dit stuk land niet rechtstreeks van Baas kopen. Deze zou de verkoop niet aangedurfd hebben, aangezien hij het werk bij de boswachter daardoor had kunnen vergeten. Er werd over dit plan dan ook verder met niemand gesproken. Wanneer het plaatselijk bekend zou worden, zou aankoop geen enkele schijn van kans maken.
Vervolgens verzonnen de vrijsocialisten een list. Er werd contact opgenomen met geestverwant Binne Rooks die een oomzegger was van de eigenaar. Deze nu kocht het terrein en liet zijn oom in de waan dat zijn belangen voor het stuk land persoonlijk van aard waren. Rooks die als stroman fungeerde, verkocht het land weer door aan de in het leven geroepen Stichting Tot Vrijheidsbezinning die op 20 november 1933 tot stand kwam. Hiermee was een bedrag gemoeid van f 500,- dat renteloos geleend werd van drie geestverwanten. Andries de Vries en Cathrinus Mulder, een koopman uit Duurswoude leenden ieder f 100,-, terwijl Theun de Jong, chef van de verbruikscoöperatie in Assen maar liefst f 300,- in de onderneming stak. Laatstgenoemde verzon de naam van de stichting. Het heeft lang geduurd voordat dit drietal werd terug betaald. De beweging was immers ‘zo arm als de mieren’.
Dat het eigendom van het terrein in de vorm van een stichting werd gegoten, was het idee van Mr. S.K. de Waard uit Groningen. Deze advocaat was een links-liberaal die de noordelijke vrijsocialistische beweging voortdurend ter zijde stond als juridisch adviseur of als strafpleiter, bijvoorbeeld ten gunste van de dienstweigeraars. Gezien het onderlinge geharrewar dat de beweging voortdurend kenmerkte, had hij de vorm van een vereniging afgeraden. Het terrein zou zo een speelbal van elkaar bestrijdende groepen kunnen worden. Dit terwijl tijdens de landdagen van de IAMV in Heerenveen een bijeenkomst plaatsvond waarbij wel degelijk sprake was te komen tot een ‘coöperatieve vereniging tot exploitatie van een meeting- en kampeerterrein te Appelscha’. De Waard stelde ook de stichtingsakte op die bij notaris Bakker in Oosterwolde werd beschreven. Contributies van geestverwanten, die contribuanten werden genoemd, zouden het terrein financieel draaiende moeten houden. De vergadering van deze contribuanten vormde dan ook het hoogste orgaan binnen de stichting. Hoofddoel van de stichting was ‘het geven van gelegenheid tot kampeeren en het houden van bijeenkomsten, een en ander ten dienste en tot bevordering van de vrijheidslievende socialistische beweging in den ruimsten zin’.
Met de aankoop van het terrein door Rooks in het voorjaar van ’33 waren de Pinksterlanddagen van 1933 nog niet gered. Het stuk bouwland kon niet bijtijds gereed gemaakt worden om als kampeer- en meetingterrein te fungeren. Gelukkig kon uitgeweken worden naar een heideveldje ten zuiden van het huidige zwembad. Enkele leden van de Vrije Groep Appelscha wisten dit via een toevallige relatie voor elkaar te krijgen. De actie van de autoriteiten om de Pinksterlanddagen te verhinderen bleek dus geen succes. Op de dagen zelf verscheen bij de ingang een haag van marechaussees om de deelnemers te intimideren, terwijl de burgemeester vanaf veilige afstand het gebeuren met een verrekijker in de gaten hield. Gedurende de dagen was steeds een agent aanwezig die aantekeningen maakte, maar dit was tijdens alle openbare bijeenkomsten van de beweging het geval.
Zodoende vonden de eerste Pinksterlanddagen op het terrein zelf pas in 1934 plaats. Boswachter van Emst was zo verbolgen over de aankoop van het terrein dat hij op de scheiding van het stuk land met de staatsbossen meteen een prikkeldraadafrastering liet aanbrengen. Met veel enthousiasme werd het bouwland door vele handen belangeloos tot kampeerterrein omgebouwd. Voor de drinkwatervoorziening werd een put geslagen, en eveneens werden primitieve sanitaire voorzieningen getroffen. Het kale stuk land werd beplant met jonge bomen die door tal van betrokkenen werden aangedragen. Stro moest het opwaaiende zand in toom houden hetgeen maar gedeeltelijk lukte. Geld voor graszaad ontbrak, maar naderhand werd zaad geoogst uit hooiland van Jan van Zanden waardoor het terrein toch van gras kon worden voorzien. Voor de bijeenkomsten tijdens de landdagen werd een tent gemaakt van palen, steigerplanken en zeilen, waarmee de kosten konden worden gedrukt. Het hout werd geleend van timmerlui maar wel gemerkt, want een timmerman die goed hout had geleverd, wenste geen rotte planken terug. In 1935 trof fotograaf Harm Kleinhuis uit Hoogezand tijdens de dagen een marechaussee aan in de bosjes achter de tent die aantekeningen maakte.Landdagen op het terrein
Tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zouden de Pinksterlanddagen gehouden worden op ‘ons eigen terrein’ in Appelscha. Ze werden bezocht door geestverwanten uit de drie noordelijke provincies. Daarnaast werd het terrein in de zomerperiode ook gebruikt als kampeerterrein waar men de pas verworven vakantie doorbracht. In 1936 ontstonden er tijdens de Pinksterlanddagen reeds plannen om een gebouw op het terrein te plaatsen. In juni van dat jaar vond hierover de eerste vergadering plaats in Assen. Daartoe waren tekeningen en een begroting rond gestuurd. Algemeen was men van mening was dat een dergelijk gebouw werkelijk in een behoefte zou voorzien en ook financieel haalbaar zou moeten zijn. In het bijzonder dienden het gebouw en het terrein geschikt gemaakt te worden als vakantieoord. De deelnemers vonden dat daar in het noorden behoefte aan was. Om de kosten te kunnen dekken werden aandelen uitgegeven door de stichting. In 1938 stond dit onderwerp wederom op de agenda, maar voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog kwam van een gebouw op het terrein niets terecht. Waarschijnlijk ontbrak daarvoor het benodigde geld.
Dat nam niet weg dat de noordelijke beweging thans de beschikking had over een eigen terrein in Appelscha waardoor het voortbestaan van de Pinksterlanddagen in ieder geval was gegarandeerd.
Zowel het FPC als het NPC bleven betrokken bij de jaarlijkse organisatie van de Pinksterlanddagen. Deze dagen groeiden in de tweede helft van de jaren dertig uit tot de grootste manifestatie van de vrije socialisten in het noorden. In 1936 poogde de organisatie een buitenlandse spreker te strikken, maar dit bleek te hoog gegrepen. Een oproep ging uit naar de werkloze makkers: “We zitten alle jaren met de moeilijkheid van het opbouwen en afbreken van de tent en het in orde maken van het terrein voor de landdagen in Appelscha. Nog nooit één jaar heeft die goed kunnen gaan”. Er kwamen dat jaar 350 bezoekers naar de dagen. Dit geringe aantal werd veroorzaakt door het bedroevend slechte weer waardoor veel mensen die anders met de fiets zouden zijn gekomen, thuis waren gebleven. De PL werd traditioneel op zaterdagavond geopend met het gezamenlijk zingen van de Internationale, waarna er een bont en onderhoudend programma volgde. Tijdens de redes op zondag werd door zowel Jo de Haas als Max van Praag de teloorgang binnen de beweging benadrukt. Volgens velen in het publiek werden de schaduwkanten van de afgelopen tijd teveel benadrukt, maar anderen vonden juist dat men de realiteit niet uit het oog moest verliezen. Desondanks moest het geloof in de toekomst behouden blijven, want zonder dat was het strijden voor een ideaal onmogelijk. Anders was het bij de kampvuurrede van Jo de Haas, die de zieke Schermerhorn verving. `De kampvuurrede werd voorafgegaan door het zingen van het eerste couplet van `Morgenrood'. Jo heeft ons allen weten te bezielen met een warm dienend idealisme, het kenmerk van het kampvuur.'
Op de Landdagen in ’37 spraken Anton Constandse over de toekomst van het anarchisme en Cor Huisman, afkomstig uit de Jongeren Vredes Actie en secretaris van de actie achter het manifest ‘Mobiliseren’, over de noodzaak van antimilitarisme. De Groningse mevrouw Eimers declameerde uit het werk van van Collum (Slachtveld), Multatuli en Heyermans. Jan Mispelblom Beyer verzorgde de cursusvergadering die gewijd was aan de Bond van Anarcho-Socialisten (BAS). Er was dat jaar een grote vergadertent gebouwd voor de 500 bezoekers die net als in ’36 het slechte weer dienden te trotseren. Dit maal leverden de discussies geen wanklanken op. In 1938 stond Miselblom Beyer wederom op de sprekerslijst samen met Jo de Haas en Binne Herder, timmerman uit de stad Groningen. Hij zou in de periode na de Tweede Wereldoorlog vele jaren de rol van beheerder op het terrein vervullen.
Meestal verliepen de Pinksterlanddagen zonder noemenswaardige problemen. Een uitzondering betrof het jaar 1939. Het Fries Propaganda Comité weigerde om medewerking te verlenen aan de Landdagen van dat jaar. Dit standpunt was het gevolg van de zogenaamde affaire Jo de Haas, waarbij onbekenden aan de hand van een belastende brief en compromitterende slaapkamerfoto’s waaruit diens homoseksualiteit bleek, probeerden hem het werk voor de beweging onmogelijk te maken. Jo de Haas was op dat moment sterk bij dit Friese Comité betrokken en weigerde samenwerking met degenen die niet vierkant achter zijn zienswijze stonden. Dit bracht een conflict met de Groningers voort aangezien deze in De Arbeider onvoldoende stelling namen tegen de chanteurs.
De voorbereidingen van de Pinksterlanddagen liep door dit conflict vertraging op en een vergadering waar de dagen besproken zouden worden, moest uitgesteld worden. Uiteindelijk werd de zaak uitgesproken want het FPC werkte nadien mee aan de PL en Jo de Haas was net als in ’38 een van de sprekers. Dit maal met Max van Praag, Gé Nabrink en opnieuw Jan Mispelblom Beyer. Het thema van het debat was: ‘Hoe moeten we ons als anarchisten organiseren?’. Er stond een kunstavond gepland waaraan een inleiding vooraf ging getiteld ‘Kunst als hoogste levensuiting’, maar gevolgd werd door de vertrouwde klanken van het zangkoor en het muziekcorps uit Emmer-Compascuum. Ook de toneelgroep Ad Vitam uit Groningen trad op alsmede De Vrolijke Jongens uit Woldendorp. Dat jaar kreeg niemand meer vrije toegang, maar waren wel de toegangsprijzen verlaagd. Een doorlopende kaart kostte 35 cent, een dagkaart 25 cent, terwijl de meeting 15 cent entree per persoon bedroeg.
Voorafgaande aan deze Landdagen werd de rede van de revolutionair socialist A.J.L. over de noodzaak van eenheid binnen de anarchistische beweging geschrapt. Zijn bijdrage verscheen daarop in De Arbeider waarin hij stevige kritiek leverde op diezelfde anarchistische beweging. Hij beschouwde het Nederlandse anarchisme als een religieuze beweging omdat de theorievorming voortdurend in handen was geweest van ex-theologen (Domela Nieuwenhuis, Bart de Ligt en Nico Jan Schermerhorn). Volgens hem diende anarchistische strijd namelijk te gaan om vernieuwing van politieke en economische verhoudingen en niet om ethische stellingnames. Dit was kritiek op de geweldlozen die de beweging met hun afwijzende houding ten aanzien de ondersteuning van de anarchisten de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) hadden verlamd.
Behalve de Pinksterlanddagen werden er ook op andere momenten bijeenkomsten op het terrein in Appelscha georganiseerd. In augustus ‘39 organiseerde het FPC bijvoorbeeld een weekend op het terrein waar Max van Praag, afkomstig uit de kring rond het blad Bevrijding sprak over ‘Wat is onze weg’. Het zou een van de laatste openbare activiteiten zijn die de beweging er organiseerde. Weliswaar waren de voorbereidingen van de Landdagen in 1940 in volle gang, maar de Duitse inval in mei van dat jaar voorkwam dat de dagen doorgang konden vinden. Op last van de Duitse bezetter moest het terrein worden verkocht. Andries de Vries, een van de oprichters, verkreeg aldus het eigendom hetgeen hij na de oorlog weer overdroeg aan de heropgerichte Stichting tot Vrijheidsbezinning. De traditie van de Pinksterlanddagen werd vanaf 1946 hervat.
Slot
De Pinksterbijeenkomsten ontstonden uit de antimilitaristische gezindheid van de anarchistische jongerenbeweging in de jaren twintig en groeiden in de dertiger jaren uit tot de belangrijkste manifestatie van de vrij socialistische beweging in de drie noordelijke provincies van ons land. De Pinksterlanddagen werden een jaarlijkse traditie die honderden deelnemers trok dankzij het totstandkomen van het eigen terrein tot Vrijheidsbezinning in Appelscha. Het propagandistisch belang ervan werd hoger aangeslagen dan dat van de rituele 1 meivieringen. Het programma was een belangrijke graadmeter van wat de beweging bezig hield. De dagen droegen bij tot het onderhouden van de onderlinge contacten en versterkten de verbondenheid met de beweging. Het zijn aspecten van deze dagen die hun betekenis ook thans niet verloren hebben.
Arie Hazekamp
Roland Hurrelbrinck
Het anarchisme van de anarcha’s uit de jaren tachtigAnarchisme staat voor vrijheid, ‘t vecht tegen onderdrukking en legt machtsverhoudingen bloot. Welke betekenis het anarchisme voor het leven van vrouwen heeft kan ik beschrijven aan de hand van ervaringen van de afgelopen twintig jaar. In de beginjaren tachtig hebben veel vrouwen zich aangesloten bij de kraakbeweging en kwamen in aanraking met het anarchistisch gedachtegoed. Jonge meiden waren we, we wilden ons eigen leven bepalen, weg met de burgerlijkheid welke bij de opvoeding van de jaren zestig en zeventig hoorde. ’Vuur en vlam in het patriarchaat, de grootste pooier is de staat’zongen we hartstochtelijk tijdens demonstraties.|
In 1982 besloot een aantal vrouwen tijdens de Pinksterlanddagen op het kampeerterrein tot Vrijheidsbezinning in Appelscha om een landelijke anarchafeministische groep op te richten. Een aantal jaren zijn er diverse ontmoetingen geweest tussen de diverse vrouwengroepen in het land. We organiseerde weekeinden met discussies en feesten, deden mee aan demonstraties, draaiden mee in alles wat er gaande was aan demonstraties, acties, manifestaties, vergaderingen, feesten, filmavonden, kroegleven, bladen, liefde. Het hele leven met wat daarbij hoort trok aan ons voorbij met alles erop en eraan. Op zoek naar vrijheid.In het begin van de jaren tachtig was de tweede feministische golf over haar hoogtepunt heen. Zij had met veel kracht de positie van vrouwen op de politieke agenda weten te zetten. De manier waarop dit gebeurde sprak dusdanig tot de verbeelding sprekende manier dat we daar nu nog plezier aan beleven. Ondermeer Blijf van m’n lijf huizen werden opgericht, abortus raakte gelegaliseerd, VOS-cursussen (Vrouwen Oriënteren zich op de Samenleving) kwamen tot stand, vrouwenhuizen verrezen en talloze andere activiteiten van vrouwen lieten van zich horen. Voor ons begon die feministische golf net, wij waren als het ware de dochters van de tweede golf, de erfgenamen van de vrouwen die onze samenleving gefeminiseerd hadden.
De grootste onderdrukking van de vrouw kwam door het patriarchaat, was onze stellige overtuiging. In alle pamfletten die we maakten of het nu tegen het apartheidregime in Zuid-Afrika was, of gericht tegen Shell en al die andere multinationals, Unilever, Philips, Mc Donalds, C&A, vieringen van de internationale vrouwendag op 8 maart en Heksennacht, altijd was er die analyse dat het de schuld van het patriarchaat was dat als duizendkoppig monster aanwezig is.
Een patriarchale samenleving wordt gedomineerd door mannen. Economische macht, juridische macht, alles wat er buitenshuis gaande is, het werk, de media, overdracht van kennis ligt voor een groot deel bij mannen. Enige nuance is op zijn plaats, want van macht van vrouwen is wel degelijk sprake, maar deze ligt binnen het gezin, familie- en vriendenverbanden, de binnencirkel als het ware. De buitencirkel, het publiekelijke domein is het domein van mannen.
Zoektocht naar vrijheid
Wat weet je van de wereld als je vijftien of twintig ben, wat weet je van jezelf? Je bent vol van hetgeen er thuis en op school gebeurt. De kraakbeweging was voor velen in de jaren tachtig een stap in de buitenwereld, het vertrekpunt van onze revolutie. Want het hield een omwenteling in aangezien er anders tegen de wereld werd aangekeken dan we tot dusver gewend waren. Binnen de kraakscene en de anarchistische beweging leerden we op een andere manier tegen de wereld aan te kijken, om er vervolgens op geheel eigen wijze aan deel te nemen. Achteraf is gebleken dat de kraakbeweging de gevestigde orde tot wanhoop heeft gedreven. De gevestigde orde heeft het gered. De kraakbeweging ook. Er is een heel circuit van woon- en werkplekken blijvend gerealiseerd. Er is een subcultuur ontstaan waarbij regels en waarden van onderop zijn georganiseerd.
De kraakbeweging paste bij het anarchistisch gedachtegoed en heeft geschiedenis geschreven. Het was een proces van vallen en op staan, het hield een ontwikkeling in die moeilijk vat op viel te krijgen. Het anarchisme heeft haar plek in deze wondere wereld die behoorlijk ingewikkeld in elkaar zat.
Tijdens anarcha-feministische weekenden legde we onszelf allerlei vragen voor, mede om de wereld en ons eigen leven te leren begrijpen. Eén vraag staat me nog helder bij en speelt regelmatig door mijn hoofd. Het betreft de kwestie ‘Revolutie of Evolutie’. Uiteindelijk kwamen we overeen dat evolutie beter was. Het begin van onze revolutie was dat we vanuit onze pubertijd de start naar volwassenheid vanuit de kraakbeweging zetten. Wat we in onze opvoeding aangeleerd kregen, werd kritisch bekeken. Niet het gezin moest de hoeksteen van de samenleving zijn, maar de groep diende centraal komen te staan. In kleine groepen werd er samen gewoond en gewerkt. Al die kleine groepen maakten deel uit van de grote groep.
Tot op de dag van vandaag werken en leven we binnen de anarchistische beweging nog steeds in groepen en blijven we ons afvragen hoe de wereld in elkaar zit en hoe te leven in het teken van het anarchistisch gedachtegoed. Kun je vrij zijn in een wereld die niet vrij is? Vrijheid is een illusie, niet te koop niet na te maken, maar op het moment dat je het idee heb dat je je eigen leven in het teken van vrijheid kunt zetten, en dat je je tussen het duizendkoppig monster heen kan wringen, ligt de wereld voor je open.
De invloed van het anarchistisch gedachtegoed op vrouwen uit de kraakbeweging van mijn generatie is zeer groot. Hele netwerken zijn er opgebouwd, gezamenlijke ervaringen op gedaan, heel veel kennis verzameld. Een grote verworvenheid is de wetenschap hoe we onszelf op de agenda moeten zetten. Een hoofdstuk apart betrof de niet aflatende discussie met onze kameraden van de andere sekse. Binnen de anarchistische beweging hebben de meeste mannen het belang van het feminiseringproces wel begrepen.Vrouwen hebben zich er bij neer gelegd dat de mannen die het nu nog niet weten, het wel nooit zullen leren. De heftigheid van de jaren tachtig is er natuurlijk af. Soms wordt er met heimwee terug gekeken op die wervelende tijd dat alles kon en niets onmogelijk leek.Al die jaren heeft het terrein in Appelscha een rol gespeeld, als podium gefungeerd om onderwerpen welke specifiek anarchafeministisch waren een plaats te geven. Soms ging het er fel aan toe als het over seksisme ging, dan weer symbolisch om toch de aandacht te blijven vestigen op. Er was de mogelijkheid ervaringen uit te wisselen en tal van onderwerpen te bespreken, plezier te hebben of ruzie te maken. Dit gebeurde tijdens de jaarlijks terugkerende Pinksterlanddagen, maar ook daarbuiten door het jaar heen.
Halverwege de jaren tachtig speelde er een fikse machtsstrijd op de camping. Dit heeft veel gevolgen gehad en tot op de dag van vandaag valt het te betreuren dat dit nooit meer goed gekomen is. De belangrijkste hoofdrolspelers zijn inmiddels overleden. Onze generatie heeft zich machteloos gevoeld bij het incident, maar op een bepaalde manier is het allemaal zo herkenbaar, zo menselijk met al die stijfkoppen bij elkaar. Het terrein is al zeventig jaar lang een belangrijke ontmoetingsplaats ten dienste van ‘de anarchistische beweging’. Van jong tot oud is samen bezig om het anarchistisch gedachtegoed vorm te geven en dit gaat gepaard met bloed, zweet en tranen.De zoektocht naar vrijheid is geen eenvoudige want het kent geen duidelijke verschijningsvorm. De keuze voor het anarchisme is gebaseerd op vrijwilligheid en kent geen dwang noch duidelijke organisatievormen. Zij komt het best tot haar recht in sociale en culturele gebeurtenissen. De Nederlandse samenleving deelt inmiddels een groot deel van ons gedachtegoed. De kerk is haar grip op het volk verloren, de meeste burgers zijn atheïst, kinderen krijgen steeds meer een antiautoritaire opvoeding met alle gevolgen van dien. De hang naar vrijheid wordt gesymboliseerd in reclameboodschappen. De samenleving zou desondanks veel van het anarchistisch gedachtegoed kunnen leren. Er valt nog genoeg te strijden, tegen de oorlog, het overbruggen van het verschil tussen rijk en arm, het tegengaan fundamentalisme, voor respectvolle omgangsvormen tussen vrouwen en mannen, de afschaffing van de vreselijke bio-industrie en het aantasten van de macht van multinationals en de elitaire groep van politici om maar wat voorbeelden te noemen. We zouden onze eigen seksismediscussie, we weten wat dit in eigen kring heeft losgemaakt, nog eens dunnetjes kunnen overdoen, maar dan bij de rest van de samenleving. Onze jonge dochters, de meiden in onze samenleving worden bijvoorbeeld lastig gevallen door mannen op straat, in de disco of op scholen. Voor wie niet alleen kijkt maar ook wil zien, valt er genoeg te doen.
Tot ziens in Appelscha!
Yolanda Winkelhuyzen
Tien jaren die Appelscha deden sidderen
Appelscha en de Federatie van Vrije Socialisten in de jaren ‘70.
De mythe van het begin
“Ce n’est qu’un début...”
Over de geschiedenis van de Nederlandse Federatie van Vrije Socialisten heb ik al eens geschreven (‘ Het moeilijke anarchisme’ in De AS 126/127 (1999), p.47-57),, met name over het gedachtegoed of wat we toen noemden onze “ collectieve verantwoordelijkheid”, dus daarop kom ik verder niet terug. Ik weet zeker dat de lezer dat nummer nog in Appelscha kan krijgen, en daarom zal ik zoveel mogelijk herhaling proberen te vermijden. Wel wil ik hier proberen neer te schrijven welke rol in mijn herinnering “Appelscha” betekende voor de Federatie, ook al heb er niet alle vergaderingen gevolgd.. Want in Appelscha werd de federatie opgericht, zij kwam ervoor in de plaats en uiteindelijk is zij ook door Appelscha vervangen..
Het begon in 1970. Twee anarchistische groepen, die zich rond de tijdschriften De Vrije en Recht voor Allen bewogen, zouden samengaan. De Vrije kwam voort uit de individueel-anarchistische beweging van Domela Nieuwenhuis en Gerghard Rijnders, Recht voor Allen uit de federalistische en sociaalanarchistische beweging met een sterke achterban van oude landarbeiders. De oude tegenstellingen waren door de praktijk al lang vervaagd en de interne relaties waren steeds meer toevallig tot stand gekomen. Er was een nieuwe anti-autoritaire stroming ontstaan die was begonnen met Provo in 1965-’66 en zich had ontladen in de studentenopstand van Parijs. Dat had voor mij een boodschap nagelaten waarvoor - dat vind ik nog! - alle oude organisatorische kaders hadden te zwichten. Want ik was vanuit mijn eigen ervaring in de studentenstrijd een overtuigend aanhanger van de leuze: als er kaders moesten worden gevormd, dan werd het “niet een organisatie van anarchisten, maar van de anarchie”. Dat wil zeggen: de verandering van de maatschappij van onderaf was het einddoel waarvoor de eigen organisatie wel middel was, maar geen doel op zichzelf. Maar organisatie, dat merkten we als vakbondsleden, was wel noodzakelijk - er moesten aanspreekpunten zijn en verantwoordelijkheden worden gesteld. Maar de organisatie stond niet op zichzelf, dan zou zij in de plaats komen van het doel waarnaar zij streefde - en door eigen corruptie het doel vernietigen. Daarom kunnen situaties van buitenaf die organisatie veranderen en gaat het vooral om de vraag: wordt deze strijd tegen de onderdrukking en de macht van onderaf uitgebreid, of wijken we voor onderdrukking omdat onze organisatie zo belangrijk is?
Ik kwam in de federatie als pas afgestudeerde student met de overtuiging dat we in de democratiseringsbeweging binnen de universiteiten hadden deelgenomen aan de klassenstrijd; we hadden in Nijmegen met onze radenuniversiteit een nederlaag geleden tegen de belangen van de medische maffia, en het werd duidelijk dat we diezelfde strijd in de maatschappij zouden voortzetten. Maar de oplossing lag volgens mij niet in blinde solidariteit met volksrepublieken als de Sovjetunie of China. Mijn grote voorbeelden zijn Arthur Lehning en Albert de Jong, met wie ik kennis had gemaakt om de kennis over het anarchisme en de propaganda in Nijmegen verder uit te diepen. geestverwanten waren er zowel bij De Vrije en Recht voor Allen, dat toen werd uitgegeven door het Noordelijk Gewest van Vrije Socialisten, waarbij met name de broers Geert en Henk de Groot en Joop Wandelee als eersten indruk op mij maakten als karakters die een man als Albert de Jong het meest nabij kwamen. Met hem maakte ik kennis tussen de eerste ontmoetingen die zouden leiden tot de samenwerking van het Noordelijk Gewest (zeg maar; Appelscha) en De Vrije, waartoe ik mijzelf rekende. De Vrije bestond uit een kleine kern van redacteuren en een enkele medewerker (ik dus, want ik zat in de Nijmeegse studentenpers!) , terwijl het Noordelijk gewest plotseling uitbreiding kreeg van allerlei generatiegenoten uit Amsterdam en andere steden uit het westen, die onder inspiratie van Provo een eigen plaatselijke organisatie vormden.
Dat kwam zo: het laatste raadslid van Provo in de gemeenteraad, Roel van Duijn, die als anarchistisch theoreticus Provo was ingegaan, en met zijn strijd om de lieve revolutie zowel een reeks straatopstanden in Amsterdam als een zetel voor zijn partij in de gemeenteraad gewonnen. En omdat die zetel elk jaar rouleerde, was als vierde Roel van Duijn aan de beurt. Hij gebruikte het raadsdebat als forum voor allerlei initiatieven en nota’s die ook landelijk belangrijk waren en die uit de anarchistische propaganda van de Vrije voortkwamen. Berucht is de Sabotagenota, waarin hij opriep om door sabotage van wapentuig in de kazernes de strijd tegen de oorlog aan te gaan. Tegelijkertijd richtte hij een nieuwe stadspartij op die landelijk herhaling kreeg, de Kabouterpartij, waarmee hij in 1969 vijf raadszetels won. Van Duijn propageerde zijn denkbeelden ook en opnieuw in de Vrije, maar kreeg daarop meteen kritiek, omdat hij ze als verkiezingsprogram gebruikte. En - zoals iedereen behoort te weten - echte anarchisten zijn tegen verkiezingen, met name Kropotkin!
In december 1969 verscheen het Duitse themablad Kursbuch, dat speciaal gewijd was aan kritiek op het anarchisme, maar dat voor een groot deel uit laster van de vulgair-Marxistische traditie bestaat. Tegenover de verdraaiingen van het anarchistisch gedachtengoed staan uitspraken van Marx en Engels over de noodzaak van discipline, en dat het antwoord is een voorhoede naar Leninistisch model Een van de medewerkers aan dit blad was Ton Regtien, die met de in Nederland werkende Duitse componist Konrad Boehmer een studie schreef over Provo. Dit stuk werd in het voorjaar in een Nederlandse versie uitgegeven door de SUN (toen: Socialistische Uitgeverij Nijmegen, namens de studentenoppositie), met een toevoeging over de kabouterpartij. Regtien, eigenlijk een consequent syndicalist in de stijl van het NAS, solliciteerde naar het lidmaatschap van de Communistische Partij om daarbinnen een soort basisdemocratie te verwezenlijken,- een gedachte die eigenlijk evenzeer utopisch was, zeker onder het regime van Paul de Groot, die de studentenbeweging fundamenteel wantrouwde.
Van Duyn en Regtien hebben elkaar getroffen in een forum, dat in 1970 op de pinksterlanddagen in Appelscha werden gehouden. Dit forum zou een teach-in worden als hoogtepunt voor een grote propagandamanifestatie worden voor het anarchisme, dat immers uiteindelijk gelijk heeft. Want hier spraken twee antagonisten die beiden naar mijn opvatting goede èn foute standpunten hadden. Dat vond ik in het studentenblad waarvan ik mederedacteur was. Het kwam uit met een extra nummers dat tevens als themanummer voor Appelscha diende en dat de PL 1970 openstelde voor “alle anti-autoritaire bewegingen in Nederland: Dolle Mina’s, Kabouter, Studentenopposanten, Anarchisten, Pacifisten, Radensocialisten, etc.” Zo ver is het niet gekomen, al was het maar door de drankzucht van al die opgeroepen aanhangers. Wel was deze Pinksterlanddag van historische betekenis, om twee redenen:
zij bezegelde de verzoening bezegelde tussen de vrije socialisten van het westen en het Noordelijk Gewest, nu weer landelijke federatie
de manifestatie werd bijgewoond door vierhonderd deelnemers, iets wat na de oorlog nog niet scheen te zijn voorgevallen.
En die discussie? Ach, je kunt ze volgen in de boekwerkjes van Regtien en van Duyn, die ik heb aangehaald. Er is, zoals gebruikelijk, niets aan toegevoegd. De bijeenkomst werd afgesloten door een oproep van Theo Harsman tot een algeheel bewustzijn van vrede, omdat we in een verdorven en verdomde wereld leefden, een oproep tot bewustzijn die ons op dat moment als een cliché over kwam.
De federatie
En met het noemen van Theo Harsman kom ik tot de persoonlijkheden die naar mijn beeld het gebeuren in Appelscha de komende jaren zo’n beetje hebben bepaald. Theo Harsman, Henk en Geert de Groot, Joop Wandelee waren of zijn (nog steeds!) toch wel de kopstukken van de oudere generatie, die blijvend de denkbeelden van het Noordelijk Gewest hebben uitgedragen: een samenlevingsverband met een traditie van geheelonthouding en geweldloze weerbaarheid, waarbij die weerbaarheid zich ogenschijnlijk soms meer uitte in (geproclameerde resultaten van) Bezinning dan in daden.. Daarnaast mijn kameraden van De vrije die bleven: Wim de Lobel en Hans Ramaer, die ordeverstoring niet schuwden; De vrije hield rekening met proletarisch geweld, en nam geen afstand van de gebeurtenissen in 1965, zeker niet toen op de 14 juni arbeiders de Telegraaf bestormden. Maar wat belangrijker was, is de verandering die er in 1970 met de bezoekers had plaats gevonden: er was een nieuwe generatie ontstaan.
Tot dan toe was de anarchistische beweging, hoe men er ook over denken mag, een beweging van arbeiders, en voorzover dat het noordelijk gewest betrof, ook landarbeiders Voor een heleboel kameraden van vroeger was de strijd voor de vrijmaking van de arbeiders ook een strijd om eigen vrijmaking, in de hoop dat persoonlijke zelfverwerkelijking ook inspirerend werkte op aansluiting aan de strijd. Onze generatie had in ieder geval de materiële middelen om voor solidariteit te kiezen en daarvan gewetenszaken of idealen te maken. Dat hadden we niet door met onze lange haren en spijkerbroek met onze tegencultuur: wij begrepen niet waarom de paasmarsen van de geweldloze antimilitaristen juist in driedelig pak werden gehouden. Dat dit het triomfantelijke teken was van arbeiderswelstand tegen de verdrukking in: het bewijs dat arbeiders zich door ontzegging van verslavende middelen als drank en ander opium voor het volk ook persoonlijke rijkdom konden verwerven en daardoor een zekere vrijheid.
Onze generatie bergreep dan ook niet dat ene oudje, dar na lange strijd en veel sparen een eigen boer was geworden en er nu trots op was vrij te wezen van de maatschappelijke verdorvenheid van het kapitaal. Want schreef Bakoenin niet: “ ik kan niet vrij zijn als niet allen, man of vrouw, vrij zullen zijn”? Want dat was onze inzet. Wij, meestal studenten of scholieren, zagen onze recente strijd steeds weer als het begin en wilden doorgaan met de strijd om door middel van onze organisatie de vrijheid voor allen te verwezenlijken. En aan deze vrijheidsstrijd werden geen normen vooraf gesteld, zoals bijvoorbeeld het beginsel van geweldloze weerbaarheid of morele waarden die door drankbestrijding waren verworven; deze ascese begrepen wij nog minder. Was mei 1968 immers geen barricadestrijd om steeds meer verworvenheden voor allen te veroveren? Betekende de anarchie dan geen verdeling van overvloed?
Hoe dan ook: na de maagdenhuisbezettingen van 1969 en tijdens de opkomst van de Kabouterpartij sloten er zich heel veel jongeren, met name studenten en scholieren, zich bij de anarchistische beweging aan. Hiervan profiteerde vooral de Federatie van Vrije Socialisten, die zijn afdelingen in Groningen, Leeuwarden en Assen zag uitbreiden tot zeer actieve kernen in Amsterdam en Beverwijk. De redactie van De vrije miste deze kansen; zij viel plotseling als gevolg van privé-problemen uiteen[1]. Daarom besloten de FVS en De Vrije samen te gaan: het individueel-anarchisme van weleer had plaats gemaakt voor anarcho-syndicalisme, en het is symbolisch dat het laatste nummer van de oude Vrije afsloot met een stuk van Albert de Jong over de positie van anarchisten in het Onafhankelijk Verbond van Bedrijfsorganisaties, (OVB), de laatste publicatie vóór zijn dood. Op 1 en 2 mei 1971 werd de Federatie van Vrije Socialisten definitief een landelijke organisatie: de De Vrije en Recht voor Allen fuseerden en werden het orgaan van de federatie. Een redactieraad, met open vergaderingen zou de controle op het blad garanderen, en verder zou de organisatie worden uitgebouwd over heel Nederland met twee congressen en verschillende landelijke huishoudelijke bijeenkomsten. Al die bijeenkomsten waren openbaar, iedere anarchist kon vanuit zijn plaatselijke groep de landelijke groep congtroleren.
De eerste activiteit van de nieuwe federatie was de Pinksterlanddag 1971 op 28-31 mei 1971. Het was meteen een internationaal congres van anti-autoritaire revolutionairen, waarin “getracht zal worden een strategie te bepalen, om het kapitalisme de nek om te draaien.” Het zou een conferentie worden met een gedachtenuitwisseling met kameraden uit België, Duitsland en Frankrijk, met een poging om een actie voor de vrijheid van Valpreda te bewerkstelligen. Ik ben er zelf niet bij geweest, maar het congres moet in zijn streven naar een grootse eenheidsresolutie zijn verzand in een discussies. Met name over geweld en geweldloosheid, de geldigheid van de term klassenstrijd. Het zwaartepunt van de discussie vond op de zaterdagavond plaats, omdat dan iedereen aanwezig was; ‘s middags werd immers aan demonstraties besteed, ik meen tegen het straaljagergeweld van een militaire vliegveld in de buurt. En de avond moet bovendien zeer ongebruikelijk zijn afgesloten omdat enkele Duitse kameraden tijdens de discussies openlijk met een fles jenever rond gingen.[2]..Want wij deden eigenlijk niets anders dan discussiëren, een enkele keer vonden we elkaar nog in wat strijdliederen, waarin we elkaar dan op de zondagavond vonden. Met als instrumenten de gitaar en de trekharmonica van de gebroeders De Groot.
Tegen kapitalisme, imperialisme of tegen het geweld?
In feite was de structuur van de federatie minder stabiel door de steeds wisselende opkomst en het verloop van plaatselijk enthousiasme. De landelijke bijeenkomsten (redactieraden, huishoudelijke vergaderingen, congressen) waren serieuze vergaderingen met een vaste agenda, waarin zowel de leden van de centrale organisatie als de plaatselijke organen verslag dienden af te leggen. Elke landelijke vergadering had dus een vaste agenda met een vast programma en dat gold ook zo’n beetje voor de Pinksterlanddagen.
Omdat ik al in De As over de “ideologie” of “theorievorming” van de federatie als anarchistische beweging heb geschreven, beperk ik me hier tot een beschrijving van de sfeer, die voor jongere generaties wel erg disciplinair en idealistisch zal voorkomen. Maar wij zagen daar een noodzaak in, omdat wij altijd gereed moesten staan om als agitatoren de directe arbeidersstrijd te ondersteunen. Wanneer de massaas klaar zouden zijn om kernen voor maatschappijverandering te scheppen, moesten wij van de Federatie met onze propaganda de solidariteit organiseren en zo de fakkel verder dragen. Wij namen dat even serieus als nu de de antiglobalistische vredeswachten de mobilisatie tegen de nieuwe golfoorlog.
Meestal bestond een vergadering van de federatie uit bijdragen en rapporten van de activiteiten en afdelingen zelf, waarbij daarnaast theoretische uitgangspunten vanuit een brochure of traktaat op tafel werden gebracht. Een dergelijke verhandeling werd niet zomaar aangenomen: het moest collectief gedachtegoed worden, dus gingen daaraan onvermijdelijk schriftelijke discussies vooraf. In De vrije socialist zou dat allemaal ter discussie moeten worden gesteld. Vanaf het begin werd dit blad dan ook overladen door kopij van allerlei schrijvers, die volgens goed anarchistisch beginsel allemaal het recht hadden gepubliceerd te worden. Maar helaas: het blad kon dat niet aan, zowel redactioneel als financieel. Het gevolg was dat alle bijeenkomsten in Appelscha en elders daverden van de protesten tegen censuur van de redactie èn over de vraag hoe de drukker (ook een federatielid) moest worden betaald - omdat het abonnementsgeld niet werd geïnd.... En zo kwam het dat, tot verbazing van idealistische nieuwe leden, plotseling tijd moest worden uitgetrokken uit controversen over de drukkerskosten en het kasbeheer. Dat het hier ging om een anarchistische integriteitsmoraal, die in ieder geval zo oud is als de vooroorlogse anarchosyndicalistische problemen rond de anarchistische vakbondsleider en dichter Henk Eilkeboom (Soldaten en arbeiders, staakt! staakt! STAAKT!), is bij controversen om kwesties van goede trouw over eigendom en kapitaal voor jongere anarchisten natuurlijk moeilijk uit te leggen. Dat is dan ook nooit gebeurd, met name niet toen - later dan wanneer dit verhaal speelt - een conflict van de eigenaren over de eigendomsrechten van de camping leidde tot uitsluiting van het recht om deel te nemen aan anarchistische comités als het beheer van het FIS. En toegegeven: het generatieverschil bewees zich ook door de vindingrijkheid waarmee wij jongeren soms wel eens het alcoholverbod op het kampeercentrum probeerden of effectief wisten te ontduiken.
Het debat bij dit soort bijeenkomsten was niet in groepjes, maar gemeenschappelijk, en soms werd er ook een gemeenschappelijke verklaring geaccepteerd en verspreid. Maar omdat daarover niet mocht worden gestemd, werden we het zelden eens. En wat belangrijker was, deze bijeenkomsten vonden vanaf 1972 lang niet altijd in Appelscha plaats.
Want omdat de federatie nu eenmaal bestond uit plaatselijke groepen in heel Nederland,was het belangrijk dat de landelijke congressen rouleerden. Er waren wel bijeenkomsten in Appelscha, maar niet altijd in Pinksteren. De Pinksterlanddagen waren voor het Noordelijk Gewest, maar er was ook een afdeling Amsterdam, Zuidoost (Nijmegen en Roermond) en Zuidwest, met kernen in Leiden. Rotterdam (De Vrije) en Eindhoven, later ook Utrecht en Den Haag. De landelijke congressen en de landelijke huishoudelijke vergaderingen werden dan ook afwisselend door de verschillende afdelingen georganiseerd.. De beruchte conferentie waarbij het Arsjinov-platform werd “aangenomen” vond bivoorbeeld in de paasdagen van 1973 en in Nijmegen plaats. Daaraan vooraf ging een conferentie in Bornerbroek, met een grote rol voor de filosoof Fons Elders, en veel theorievorming. Daartussen vonden ook huishoudelijke congressen plaats, die zich in allerlei plaatsen afspeelden, en waar vooral het blad De Vrije Socialist ter discussie stond en de redactie prompt werd vervangen. Daardoor ontstonden er verschillende landelijke inloopcentra, zoals het anarchistisch café in de Lastageweg in de Nieuwmarkt- of Bethanienbuurt in Amsterdam, een van de verzetshaarden tegen de sloop van de Nieuwmarkt in de winter van 1974-1975, totdat zij massaal militair politiegeweld werden geruimd.. Daarna werd een woonboot afgehuurd, en dat was één van de plaatsen waarin de crisis van 1975 werd uitgevochten.. Appelscha was dus voornamelijk de vergaderplaats voor het Noordelijk Gewest, met naast de gevestigde bekende groep een aantal nieuwe werkgroepen in Groningen, Leeuwarden en Assen, die een nieuwe generatie vormden.
Strijdpunt en pispaal van al deze debatten was De Vrije Socialist, die uit een overvloed van kopij moest selecteren. Er was nauwelijks een huishoudelijk congres, redactieberaad of andere soort van landelijke bijeenkomst, waarbij door enige actie van onderaf geen koppen rolden Op 23 en 24 april 1972 werd besloten tot de oprichting van twee organen: het interne bulletin Anarcho-info en de beschikbaarstelling van het Fonds voor Internationale Solidariteit voor slachtoffers van anarchistische repressie. De plaatselijke afdelingen legden verslag af van hun bijeenkomsten in Anarcho-info, .en met name van de acties die zij hadden gevoerd.Het nieuwe discussieplatform Anarcho-info bracht weinig soelaas, al gaf dat ruimte voor alle meningen; het “externe propagandablad” De vrije socialist bleef onder vuur van een voortdurend discussiërende achterban; de uitgevers van Recht voor Allen en de oude Vrije begonnen opnieuw aan een eigen blad: De AS (oorspronkelijk: de Anarcho-syndicalist, later: de Anarcho-socialist) voldeed aan de behoefte van een periodiek verschijnend theoretisch themablad als Anarchy, dat naast het Engelse anarcho-syndicalistische blad Freedom verscheen, of het Italiaanse Volontà. Recht voor Allen werd heropgericht als de spreekbuis van de oude garde van het Noordelijk Gewest.
In Appelscha stonden dan ook noordelijke groepen rond De Vrije Socialist en Recht voor Allen diametraal tegenover elkaar, in 1974 viel de Pinksterlanddag uiteen, en vanaf dat jaar zocht ook de jongerengroep van het Noordelijk Gewest naar andere vergaderplaatsen. Ik volsta hier te vermelden dat deze tegenstellingen los staan van de crisis die in de jaarwisseling 1974/1975 ontstond door de aanmelding van een deel van de Eindhovense Rode Jeugd als actiegroepen binnen de Federatie. De enige overeenkomst was dat in beide gevallen groepen anarchisten grenzen wensten te stellen aan de anarchistische solidariteit, een proces dat onvermijdelijk is als men vanuit de organisatie bewegingen wil gaan formuleren.. Het gevolg was dat in 1975 de federatie ophield een bindmiddel van alle anarchisten te zijn.
De wegen van het geluk
“Want je wordt ouder, papa”
Mong RosseelsWanneer we de geschiedenis van de anarchistische beweging na 1975 bezien, dan blijkt Appelscha geleidelijk in de belangstelling toe te nemen. De landelijke congressen vonden in de eerste plaats vooral elders plaats, met name omdat er na verschillende uittredingen de Federatie herordend moest worden. In het najaar van 1975 vond er een conferentie in Eindhoven plaats die de volledig uitgetreden redactie van De vrije socialist verving, terwijl ook een nieuw federatiesecretariaat werd vastgesteld. In 1977 vond, mede op initiatief van kameraden uit Utrecht een nieuwe discussie in Appelscha plaats op de PL, waarbij vooral de nadruk werd gelegd op affiniteit en onderlinge relatie. De klassenstrijd, die tot dan toe centraal stond, maakte plaats voor een discussie over anarchistische leefwijzen, productieve associatie en de creatie van alternatieve samenlevingen, vooral onder inspiratie van Murray Bookchin. In dat jaar besloot een gehalveerde Federatie en De Vrije Socialist weer toe te treden tot de Pinksterlanddag die door 40, althans minder dan honderd mensen werd bezocht, wat ook door het Noordelijk Gewest als een dieptepunt werd beschouwd.. De sfeer was slecht, de discussies waren niet veranderd. Het belangrijkste was wel dat een nieuwe Amsterdamse groep, de Spuigroep, verkende in hoeverre het oude “socialisme van onderop” verenigbaar was met het anarcho-syndicalisme. De Spuitgroep bestond uit jonge vakbondsleden, deels ABVA, deels OVB en de dichter-kunstenaar José Estevaõ, die een uitstekend recept had voor pasta en bovendien mandflessen Portugese wijn wist mee te nemen. En daarmee initieerde hij althans voor mij de jaren in Appelscha een aparte catering op een open plek buiten het kampeerterrein. Daar kookten we met het droge dennenhout de pasta, op een plek vrij van de controle op het drankgebruik.
Het sceptisch verslag van Tom Welschen over het verloop van de landdag ontmoedigde ons niet om de landdag in 1978 groots aan te pakken. Er kwamen 400 deelnemers, opnieuw aangelokt door het internationaal karakter van het congres en soms om voor de zoveelste maal eens een nieuwe motivatie voor de Federatie te formuleren. We besloten tot een grotere autonomie van de plaatselijke groeperingen, die niet alleen actie- en propagandagroepen waren (zoals bijvoorbeeld Den Haag), maar ook productieve associaties en affiniteitskernen. Het feit dat er in Amsterdam een Spuigroep bestond maakte het mogelijk dat er ook andere groepen konden bestaan. Maar de wil van de organisatoren om vanuit een nieuwe eenheid op basis van affiniteiten inspiratie te putten, leed schipbreuk. Talrijker werden de initiatieven van groepen, die zichzelf buiten de anarchistische beweging plaatsen, maar wel anarchistische actie voerden, zoals Onkruit en de Antikernbeweging, later ook de zich politiek organiserende krakers. Nog belangrijker was de principiële afscheiding anarcha-feministische organisaties, naar voorbeeld van de Mujeres libres binnen de Spaanse CNT. In het hierna volgende decennium kenmerkten zij zich door eigen organisatievormen en zoektochten naar eigen structuren zonder de behoefte om gegevens uit te wisselen. Tijdens de PL van 1978 is eigenlijk voor het laatst geprobeerd - en wel door de Federatie - om dit probleem met integratievoorstellen op te lossen. En, zoals bij elke emancipatiestrijd het geval is, liep dit op een falikante mislukking uit.
Voor mij betekende dit het einde van de federatie. Er moesten nieuwe organisatorische kaders komen, die van een ander perspectief uitgingen. In plaats van de directe confrontatie met de samenleving door de organisatie van de anarchie te proclameren (via vakbonden en directe arbeiders en wijkenstrijd) werd de nadruk meer gelegd op “de anarchistische levensstijl” als alternatief voor de maatschappij. Groepen begonnen langs elkaar heen te werken met “thematische onderwerpen” of belangen die ze met een eigen strijdcultuur wilden realiseren, zoals de krakersbeweging.
Toen we in het voorjaar van 1979 besloten de federatie op te heffen, was dat voor de locale groepen juist een extra impuls om in Appelscha bijeen te komen. De leegte die er na het wegvallen van de federatie ontstond moest weer worden opgevuld zodat er spontaan een nieuw kader ontstond. De Spuitgroep wijdde zijn Anarchistisch Stencil-Stapelwerk aan de voorbereiding van de PL 1979. Weer werd het aantal bezoekers overtroffen; Pinksteren was, in tegenstelling tot de vorige jaren, soms met een stralende zonneschijn gezegend. Dit leidde tot een bezetting van het voetbalveld omdat de camping zelf te vol was, en dat zou nooit meer veranderen. Er was een veelheid van discussies, die decentraal werden gevoerd, omdat de verschillende organisaties (o.a. van vrouwen) en thematische studiegroepen nu vorm moesten krijgen. Maar ook was er in de open lucht die legendarische lezing van Rode Reus Dirk de Vroome.. Zaterdag was er Arrabals Picknick in de vertaling van Dick Gevers. Zondag gaven gevangengezette totaalweigeraars aanleiding tot de nodige demonstraties in Groningen. En er was voor het eerst het optreden van Vuile Mong en zijn Vieze Gasten, die op pinksterzondag zowel een kindervoorstelling als hun vierde produktie vormingstoneel Wild West Revue ten gehore brachten; hun voorstellingen zouden nog lang een van de grote trekpleisters zijn. Ik beschrijf deze PL uitvoerig, omdat daarmee een trend werd gezet van Appelscha als blijvend ontmoetingscentrum. Nog waren er niet de uitgebreide boekenkramen, de veganistische catering van Rampenplan en al die voorzieningen die nu bij Appelscha gerekend worden. Dat moest nog voortkomen uit de samenwerkingsverbanden van de krakersbeweging, de antimiltaristische actie en de antikernbeweging, die in dat jaar op gang kwamen en een eigen leven van tegencultuur gingen leiden. En die viel beter samen met de traditie van Appelscha dan de oude federatie. Er kwam een nieuwe Anarchistische Federatie AF, die opnieuw de contacten onderhield, met Karl Kreuger uiteindelijk als internationaal secretaris.
Hoe het afliep
In 1983 bestond Appelscha vijftig jaar, en dat herdachten we met zo’n . Dat was weer eens een natte Pinksteren met ware stortvloeden en waterverlast. Bij gelegenheid van dat gebeuren werd de middagbijeenkomst van zondag 23 mei gewijd aan een herdenking, met redevoering en discussie., Mijn zesjarige dochter Anna was naar Vuile Mong kijken en zag hem huizen verhuren, “waarbij de luxaflex op ging als men op de bel drukte en het water ging lopen als ze aan de lichtknop draaiden.”[3] En daarna was er de Roode Poppenkast, die intussen ook alweer legendarisch is geworden. Zelf heb ik toen een redevoering over het wezen van de anarchie gehouden van een half uur en achteraf de verwarring geanalyseerd die er nadien ontstond. Schreef dat ten dele toe aan de slechte nachtrust als gevolg van het lange optreden van punkgroepen als Door Mekaar en The Ex, indertijd met fanfares als De eerste liefdesnacht behorend tot de muzikale krakerscultuur. Mijn conclusie was toen: “[...] ik heb nog nooit zoveel harmonie in Appelscha bespeurd, niet door de weigering om controversen uit de weg te gaan maar waarschijnlijk door het jubileum zelf. Het vijftigjarig bestaan van het kamp werd als een verworvenheid beschouwd, ook al hoefde men het met de tradities der organisatie niet eens te zijn. De strijd tegen de modderoverlast, tegen de onophoudelijke afwas, het allen voedende rampenplan (toen voor het eerst, j.b. in 2003) onopvallend en verbeten gevoerd door al die kameraden van het Noordelijk Gewest met wie we soms zo hartelijk in de clinch zijn geweest, geeft me de overtuiging dat Appelscha ook wel de sociale revolutie zal overleven.”
Aan dat laatste oordeel is sedertdien weinig veranderd
Noten:
[1] Ik noem het privé-problemen, maar het persoonlijke is ook politiek. Want de vrouwelijke leden splitsten zich af en sloten zich in 1970 aan bij een groep Paarse september, waarvan we eigenlijk niets meer vernomen hebben. Mogelijk is dit de vroegste anarcha-feministische beweging in Nederland.
[2] Het bronnenmateriaal voor de geschiedenis van een en ander kan men moeilijk vinden in De Vrije Socialist. Vanaf 1972 verschijnt een Anarcho-info die ruimte bood voor berichten over de organisatie en handelingen van de federatie. Daarnaast verscheen in datzelfde jaar opnieuw Recht voor Allen. In 1975 verscheen een dubbelserie Anarcho-Info, dat uitgegeven werd in Amsterdam, later opgevolgd door het Anarchistisch Stencil Stapelwerk en de RAAF. Hierin vindt men vanaf 1979 de voorbereidingdnummers van Appelscha. In 1975 schreef de toen landelijke secretaris van de Federatie, Toof Brader zíjn visie op de geschiedenis van de Federatie, waarin hij zich vooral beklaagt over het gebrek aan eendracht binnen de beweging.
[3] ASSW 36 (juni 1983)
![]()
Met dit monument op het kampeerterrein worden de door de nazi's vermoorde anarchisten herdacht.