In memoriam: Tienus Veenstra (1896-1999)
Oudste anarchist van Nederland overleden
Op zaterdag 13 februari 1999 overleed in zijn woonplaats Oosterwolde Tinus Veenstra. Hij werd maar liefst 102 jaar. Tinus, die reeds geruime tijd bedlegerig was, bleef zijn hele leven trouw aan de idealen van het vrijheidslievend socialisme. Hij was de laatst levend oprichter van het kampeerterrein 'Tot Vrijheidsbezinning' in Appelscha dat in 1933 werd aangekocht en waar ieder jaar de welbekende Pinksterlanddagen plaatsvinden.
Tinus Veenstra werd in de vroege ochtend van 27 november 1896 geboren als derde zoon in een eenvoudig arbeidersgezin te Hemrik, gelegen in de Friese Zuidoosthoek. Zijn vader werkte zoals zovelen zowel op het land bij de boer als in het veen, maar had ook de beschikking over een stuk grond. Daarop werden de gewassen verbouwd die het gezin nodig had in de dagelijkse strijd om het naakte bestaan. De aanwezige veen in deze grond leverde de noodzakelijke brandstof. Aangezien vader in loondienst was, draaide moeder naast de zorg voor het huishouden en het gezin ook voor de tuin op, waar tevens de kinderen aan dienden bij te dragen. Doordat zijn ouders ijverig waren, bleef Tinus voor een hongerend bestaan bespaard. Door het geploeter en gezwoeg konden op een gegeven moment een paar schapen en later koeien aangeschaft worden, waardoor vader Veenstra in het nabij gelegen Lippenhuizen keuterboer werd en een zelfstandig bestaan kon opbouwen.
De sociale bevrijdingsstrijd van de arbeidersbeweging die vanaf 1885 ook een massale aanhang verwierf in de drie noordelijke provincies, ging aan de ouders van Tinus Veenstra voorbij. Desondanks kwam Tinus op jeugdige leeftijd in aanraking met deze strijd, vooral met de drankbestrijders die het alom aanwezige alcoholisme aan de kaak stelden. Doordat een van zijn oudere broers zich aansloot bij de geheelonthouders, nam Tinus op twaalfjarige leeftijd het besluit om nooit alcohol te drinken. Dat jaar ging hij van school af om bij een boer te werken. Twee jaar later werd hij lid, waarschijnlijk van de anarchistisch geörienteerde ANGOB waardoor hij betrokken raakte bij de arbeidersbeweging. In hetzelfde jaar ging hij werken bij een timmerman, het beroep dat hij zijn leven lang zou blijven uitoefenen.Zoals zoveel jongeren van zijn generatie maakte de Eerste Wereldoorlog een verpletterende indruk op de 17-jarige Tinus. De teleurstelling en ontgoocheling sloeg iedereen lam, mede door toedoen van de sociaal-democraten die in elk betrokken land de oorlog steunden, in plaats van de algemene werkstaking uit te roepen om de oorlog te verhinderen. In deze periode vond Tinus in Beets een kosthuis bij de vrij-socialistische familie de Groot, waar hij in aanraking kwam met het anarchisme van Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919) en diens weekblad 'De Vrije Socialist'. Dit arbeidersgezin had een strijdbaar verleden in de roerige Friese beweging. Tinus nam dit alles gretig tot zich, want het bevredigde zijn gevoel voor rechtvaardigheid.
Daarop volgde een oproep voor de militaire dienst. Hoewel Tinus wilde weigeren, ging hij toch omdat zijn ouders hem liever niet in de gevangenis zagen. Er volgde een vreselijke tijd waarin onvoorwaardelijke gehoorzaamheid werd afgedwongen door voortdurende dreiging van de doodstraf. Schiet- en baljonetoefeningen stonden centraal in de opleiding die bij Tinus slechts afschuw en gruwel opriepen. "Ik wist dat ik nooit een nationale held zou worden, temeer daar ik maar al te goed besefte dat niet moed, maar juist het gebrek aan moed ons dagelijks deed volharden in het oefenen van wat we verfoeiden."
Na de oorlog volgde een revolutionaire periode waarin ondermeer de 'Nooit Meer Oorlog'-gedachte velen deed aansluiten bij de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging (IAMV), vooral in Friesland. Tinus werd lid van de afdeling in zijn woonplaats Donkerbroek en vervulde al gauw de rol van voorzitter. Hoewel de aanhang van de IAMV reeds na 1920 snel afnam, brak voor Tinus een zeer actieve periode aan die tot de Tweede Wereldoorlog zou duren. Avond aan avond was hij soms op pad. Bijeenkomsten werden belegd en die van anderen bezocht om te debatteren, er werd gecolporteerd met bladen en brochures, en persoonlijke contacten werden onderhouden, waaronder met dominees en andere vooraanstaanden.Daarnaast werd Tinus actief in de anarchistische jongerenbeweging die vanaf 1923 ook aanhang verwierf in de drie noordelijke provincies. Hij hoorde bij de meest radikale vleugel van de beweging die gegroepeerd was rond het blad 'De Moker'. Naast een consequent antimilitarisme waarin de militaire dienstweigering centraal stond, waren deze jongeren ook sterk antikapitalitisch geörienteerd. Dit resulteerde ondermeer in de 'Werken is misdaad'-gedachte die de loonarbeid verwierp. Het waren dergelijke standpunten die onenigheid brachtten in de jeugdbeweging, die zeker in het Noorden uit arbeidersjeugd bestond. In de loop van 1926 verslechterden de betrekkingen tussen militanten en gematigden dusdanig dat Tinus en anderen in december van dat jaar in Wijnjeterp een revolutionair congres organiseerden om de eenheid in de jongerenbeweging te herstellen.
Ook in de eigen regio, de Friese Zuidoosthoek, waren de anarchistische jongeren bijzonder actief. Vanaf 1924 werden in het bolwerk Appelscha antimilitaristische landdagen georganiseerd, die jaarlijks 400 tot 600 mensen trokken, waarbij ook Tinus als organisator betrokken was. Doordat de onenigheid in de jongerenbeweging uitliep op tweespalt tussen met name jongeren uit Amsterdam en die in het Noorden, vonden vanaf 1927 jaarlijks Pinksterlanddagen plaats in een van de drie noordelijke provincies. Vanaf 1931 zouden deze dagen voortaan in Appelscha plaatsvinden.
Zoals zoveel anarchisten die liever niet in loondienst werkten, begon Tinus rond 1923 een eigen aannemersbedrijf. Hoewel hij nu enkele mensen in dienst had, bracht dit geen verandering in zijn radikale gezindheid. Economisch ging het in deze jaren beroerd. De werkloosheid groeide dusdanig dat vanaf 1924 de werkverschaffing haar intrede deed. In het Noorden betekende dit veelal de ontginning of vervening van woeste gronden. Alle werklozen konden hiertoe gedwongen worden op straffe van stopzetting van de ontoereikende uitkering. Dit betekende ook dat degenen die volstrekt geen ervaring met het zware grondwerk hadden, gedwongen werden dit werk te aanvaarden. De lonen waren schrikbarend laag omdat deze niet mochten concurreren met die in het bedrijfsleven.
Deze praktijk van barbaarse arbeidskampen die later door de Duitsers omgevormd zouden worden tot concentratiekampen, leidde tot steeds grotere verbittering en een verzetsgeest die in 1925 tot een enorme ontlading kwam. In dat jaar werd in het Friese en Drentse veen en in de werkverschaffingsprojecten algemeen gestaakt waar duizenden arbeiders bij betrokken waren. De eensgezindheid van de stakers was aanvankelijk groot en de beschikbare politie bleek niet in staat het verzet neer te slaan. Spoedig zou echter een ongekend machtsvertoon tegen hen worden ingezet.
Tinus Veenstra speelde een actieve rol in deze heroïsche staking. In Donkerbroek was hij verbindingsman en vertrouwenspersoon van de stakers op grond waarvan hij contacten diende te onderhouden met Appelscha, een van de brandhaarden van de staking. Toen hij op een zatermorgen samen met een kameraad op de fiets toog naar dit veendorp om bij geestverwanten de laatste stand van zaken rond de staking te vernemen, werden beiden in Appelscha gearresteerd door zeven mannen van de militaire politie, marechaussee en gemeenteveldwachterij. Ze werden over gebracht naar het Compagnonshotel waar het crisiscentrum van de autoriteiten zich bevond. Machinegeweren en kisten munitie waren hier verzameld. Van de officier van justitie en de burgemeester kregen beiden te horen dat er een verbod was uitgevaardigd om te fietsen, en dat de burgemeester bevoegd was om hiervoor ontheffing te verlenen. Beiden konden lopend terug, terwijl Tinus drie dagen later ook de fiets van zijn vader diende af te staan. De dag hierna toog Tinus naar de burgemeester om de beide fietsen terug te krijgen. De staking was aan het verlopen. De arbeiders waren verbitterd, maar werden door honger en geweld gedwongen om hun verzet op te geven. Na een fikse discussie kreeg hij beide rijwielen terug.
Nadat de staking was beëindigd volgde een stevige discussie tussen anarchisten die de actie geleid hadden en de sociaal-democraten die zich terzijde hadden gehouden. In het onafhankelijk socialistisch weekblad 'De Ploeger' dat in de Friese Zuidoosthoek gevestigd was en waaraan alle socialistische stromingen meewerkten, ontspon zich een flink debat. Tinus Veenstra raakte in een polemiek verzeild met de onbetwiste leider van de Lanarbeidersbond van de NVV, P. Hiemstra, die de anarchisten van onverantwoord optreden beschuldigde, aangezien de staking niets had opgeleverd. Daarop hield Tinus de sociaal-democraten voor: "Dat wordt de arbeiders geleerd, dat ze 'geleid' moeten worden, dat een ander het voor hen kan opknappen. Zoo wordt de massa van zelfdoen afgehouden, zoo wordt de massa onbewust gehouden, zoo wordt de onzelfstandigheid gekweekt, zoo wordt het verantwoordelijkheidsbesef voor eigen daden gedood en daardoor kunnen de 'leiders' rustig hun parisiteerend leven leiden. Want voor hen beteekent het geen strijd, geen opoffering, maar persoonlijk voordeel en de partij, waarvan de leden door hun lidmaatschap persoonlijk voordeel kunnen behalen, is daarom reeds veroordeelt".Na de staking bleef Tinus zich actief inzetten voor de werklozen waarvoor naast de werkverschaffingsprojecten ook stempellokalen werden opgezet. Na de crisis van 1929 verslechterden de arbeidsverhoudingen verder. Wie zich niet conformeerde werd uitgesloten van steun. Desondanks werden de werklozenvergaderingen die Tinus en anderen buiten de vakbeweging om belegden en waar Tinus veelal de voorzittershamer hanteerde, steeds drukker bezocht. Er was moed voor nodig deze te bezoeken vanwege de consequenties van uitsluiting, ook door toedoen van vakbondsbestuurders en dominees die niets van dergelijk oproer moesten hebben.
De crisisjaren kostte Tinus zijn eigen aannemersbedrijf nadat hij in korte tijd een drietal werken weigerde die verband hielden met oorlogsvoorbereiding. In 1929 stichtte hij met z'n vrouw een gezin, zoals hij het zelf verwoordde. Armoede, verguizing en miskenning werd hun deel, maar samen sloegen ze zich er doorheen omdat ze dezelfde levensovertuiging deelden. De repressie nam in de jaren dertig geweldig toe. De anarchisten uit Appelscha en omgeving, waaronder ook Tinus zich bevond, vreesden dat de voortgang van de Pinksterlanddagen gevaar liep. Men huurde het terrein steeds van Staatsbosbeheer en inderdaad werd in 1933 toestemming geweigerd. Daarop kocht deze groep via een onberispelijke tussenpersoon een stuk aardappelland, waarop het terrein 'Tot Vrijheidsbezinning' totstand kwam. Het terrein werd eigendom van een gelijknamige stichting waarvan Tinus tot op hoge leeftijd bestuurslid was.Voor de anarchistische beweging kwam de Tweede Wereldoorlog niet onverwacht. De repressie was daarvoor al geweldig toegenomen. Bijeenkomsten werden verboden, talloze vervolgingen ingesteld, terwijl het gebroken geweertje van de antimilitaristen een gevaarlijk symbool werd dat onder het Uniformverbod viel.
Tinus Veenstra nam actief deel aan het verzet en bood aan tallozen onderdak waaronder zich ook joden bevonden. De drie vakantiehuisjes in Appelscha waarover het gezin beschikte, bood hiervoor uitkomst. Toen een van de joden die bij hen verbleef, in het bos gepakt werd, moest ook Tinus er aan geloven. Hij werd verraden. Het hoofd van de landwacht van de NSB haalde hem op van huis en dwong hem in het bos het hol aan te wijzen waar onderduikers zich verschansten. Bange momenten beleefde Tinus die voortdurend ernstig bedreigd werd en dacht doodgeschoten te worden, maar zich toch voor de domme hield en geen hol wist te vinden. In opdracht van de Sicherheitspolizei belandde Tinus uiteindelijk in het beruchte Scholtenshuis in de stad Groningen. Bij aankomst werd hij met een gummiknuppel geslagen en vastgeketend aan een verwarmingsbuis. Tijdens zijn verblijf zou hij getuige zijn van ernstige mishandelingen. Ondanks foltering bleef Tinus zwijgen over de onderduikers. Nadien verbleef hij vier weken in het Huis van Bewaring. Zijn geluk was dat de autoriteiten in Groningen niets wisten over hem. Zelf had hij uiteraard gelogen over zijn activiteiten om het er levend van af te brengen.Na de oorlog was de anarchistische beweging in ons land een belangrijk deel van haar kader kwijt geraakt. Belangrijke propagandisten als Henk Eikeboom en Jo de Haas waren door de nazi's omgebracht. Voor hen werd op het terrein in Appelscha een gedenkteken opgericht dat door Tinus werd gemetseld. Het monument werd op 6 september 1946 onthuld waarbij zo'n 600 mensen aanwezig waren. In het Noorden bleef de beweging tot eind jaren zestig actief, gebaseerd op de door Domale voorgestane structuur van de Vrije Groepen, die tot dan toe in de oude bolwerken als Appelscha bleven voortbestaan.
Al die tijd bleef Tinus actief, ook na 1970 toen jongeren het vaandel van de ouderen overnamen, zoals met de organisatie van de Pinksterlanddagen. Conflicten bleven niet uit, want Tinus was eigenzinnig en niet altijd flexibel. De totaalweigeraars die opnieuw de dienstweigering centraal stelden, konden op zijn warme sympathie rekenen. Voor hen en de antimilitaristen van Onkruit werd het terrein in Appelscha een toevluchtsoord. De toenemende belangstelling voor het anarchisme na 1970 verschafte Tinus een podium om vooral zijn antimilitarisme uit te dragen in woord en geschrift. Hij ontwikkelde een enorme correspondentie die dozen vol brieven opleverde, en schreef een viertal boeken die hij in eigen beheer uitgaf. Hoewel zijn geschriften geen hoogstandjes zijn, is 'De Worstelende Mens' uit 1978 lezenswaardig, vooral vanwege de autobiografische passages en de wijze waarop hij uit de doeken doet hoe het anarchisme hem behoedde voor verbittering in het leven. "De wereld heeft nu meer dan ooit de behoefte aan moedige mensen, die de moed hebben tegen de stroom in te roeien en een andere koers durven aan te geven", luidde zijn conclusie.
Met het klimmen der jaren en toenemende gezondheidsproblemen raakte Tinus enigszins geïsoleerd. Dat hij zijn strijdbaarheid én zijn moeilijk, want niet plooibaar karakter tot op het laatst behield, bleek uit zijn honderdste verjaardag. Die dag kreeg hij bezoek van twee geestverwanten, die hij voorhielddat de organisatie van een massale demonstratie, gelijk die van de jaren tachtig tegen de kruisraketten, dringend gewenst was. Toen de jongste van het stel daarop tegenwierp dat de tijden inmiddels drastisch veranderd waren en de organisatie van zó'n demonstratie onmogelijk was, konden beiden terstond vertrekken.
Arie Hazekamp