home>inhoud reader>Historische lezing #1 Reader PL 2005 |
|
Temidden van het bruutste geweldDeel 1Het verzet van Nederlandse anarchisten tijdens de Tweede Wereldoorlogdoor Arie Hazekamp Er is relatief weinig gepubliceerd over de rol van anarchisten in ons
land gedurende de periode van de Tweede Wereldoorlog (1940 – 1945).
Sommigen beweren dat het anarchisme als politieke beweging geen factor van betekenis is geweest in het verzet in Nederland. Dit artikel poogt dit beeld te corrigeren en het verzet van de Nederlandse anarchisten tijdens de Tweede Wereldoorlog globaal in kaart te brengen. Onderlinge geschilpuntenOm een juist en volledig beeld van de anarchistische beweging in de oorlogsjaren te verkrijgen, dient eerst ingegaan te worden op de ontwikkelingen in de jaren dertig die in meerdere opzichten het voorspel vormen van de periode ’40 – ’45. De belangrijkste constatering die naar aanleiding van de anarchistische beweging hier ten lande getrokken moet worden, is dat deze beweging door een neergang wordt gekenmerkt. Voor deze neergang zijn tenminste een drietal factoren van belang. In de eerste plaats weet de beweging een aantal onderlinge geschilpunten niet op te lossen. Het belangrijkste streven in de periode tussen de beide Wereldoorlogen is gericht op het bewerkstelligen van een slagvaardige en landelijke opererende beweging die in de socialistische arbeidersbeweging een tegenwicht kon vormen voor de hegemonie van de sociaal-democratie en de aantrekkingskracht van het communisme. Het totstandkomen van één landelijk blad werd als belangrijkste voorwaarde gezien om tot een dergelijke beweging te komen. Voortdurende fusiebesprekingen tussen de twee landelijk opererende weekbladen die de beweging telde (De Vrije Socialist en De Arbeider) leverde echter nimmer het gewenste resultaat op. Het eigengereide optreden van de redacteur van De Vrije Socialist, Gerhard Rijnders, voorkwam dat een nieuw landelijk fusieblad tot stand kwam. Rijnders die met De Vrije omging als ware het zijn persoonlijk eigendom, weigerde als puntje bij paaltje kwam zo’n blad onder beheer te laten plaatsen van een onafhankelijke exploitatiecommissie. Van een dergelijke werkwijze was bij De Arbeider wel sprake. De groepen waarop dit blad steunde hadden invloed op de globale redactionele lijn en benoemden tevens de redacteur. Hiermee samen hing het mislukken van talloze pogingen om te komen tot een vorm van blijvende landelijke samenwerking van waaruit dan tevens een landelijk blad kon worden uitgebracht. Verschillende organisaties kwamen weliswaar van de grond maar liepen uiteindelijk stuk op een gebrek aan werkelijke betrokkenheid. Zowel aangesloten groepen als individuele leden bleken zich maar moeilijk in het gareel van zo’n organisatie te kunnen voegen. Om in dienst van een groter geheel te opereren was bepaald geen verdienste van de anarchistische beweging. Bovendien was een deel van de beweging sowieso tegen een dergelijke landelijke organisatie gekant. Hier deed zich de invloed gelden van boegbeeld Ferdinand Domela Nieuwenhuis die meende dat zo’n organisatie in strijd was met het anarchistisch idee, aangezien er steeds sprake zou zijn van het uitoefenen van gezag. Een ander strijdpunt betrof de betekenis die werd toegekend aan de vakbeweging. Nergens waren de meningen zo over verdeeld dan over de rol die de vakbeweging speelde. De jongere generatie anarchistische propagandisten als Anton Constandse en Jo de Haas die een aanzienlijke invloed uitoefenden, waren fel gekant tegen de vakbeweging. Ook de onafhankelijke vakbeweging waarin van oudsher ook anarchisten actief waren, werd gezien als een bolwerk van reformisme, bonzen en verachtelijke loonstrijd. Het vormde een sta-in-de-weg voor een werkelijk revolutionaire ontwikkeling die de kant op moest van bedrijfsorganisatie en –bezetting. De voorstanders van de vakbeweging beklemtoonden juist het belang van het contact met de arbeidersbeweging die op deze wijze vatbaar voor het anarchisme moest worden gemaakt en voorkwam dat de beweging in een isolement zou raken. Feit is evenwel dat de invloed van het anarchisme in de strijd van de arbeidersbeweging aan het einde van de jaren twintig nagenoeg is verdwenen. Toenemende repressieEen tweede factor die de teruggang van de anarchistische beweging veroorzaakt is de toenemende repressie in ons land vanaf januari 1933. Niet alleen nam in deze maand Hitler de macht over in Duitsland, maar zorgde vooral de muiterij op het marineschip De Zeven Provinciën voor een ommekeer in de politieke verhoudingen in Nederland. Het waren met name de organisaties links van de sociaal-democratie die door repressieve maatregelen werden getroffen. Het Ambtenarenverbod hield in dat degenen met een overheidsbaan geen lid mochten zijn van dergelijke organisaties op straffe van ontslag. Onder het Uniformverbod viel bijvoorbeeld ook het gebroken geweertje dat in antimilitaristische kringen in zwang was. Justitiële vervolgingen wegens opruiing en belediging werden veelvuldiger ingezet en golden ook voor uitspraken die de beweging jaren straffeloos had kunnen doen. Straffen werden zwaarder. De leus ‘Arbeiders en soldaten staakt’ leverde bijvoorbeeld al snel een aantal weken celstraf op. Alle openbare bijeenkomsten werden in toenemende mate onder curatele gesteld. De autoriteiten hielden de beweging scherp in de gaten. Indien het programma niet aan bepaalde voorwaarden voldeed, volgde een verbod en indien de aanwezigen meenden zich hieraan niet te moeten houden volgde arrestatie of werd de zaal ontruimd. |
Er ging een geweldige intimiderende werking uit van dergelijke overheidsmaatregelen gedurende de jaren dertig. Uiteindelijk werden bezoekers zelfs gefouilleerd en aangeraden zich te onthouden van het bezoeken van anarchistische bijeenkomsten. Uiteraard werd gezinspeeld op het verlies van werk van betrokkenen. Voor een beweging als de anarchistische die haar propagandistisch werk vooral in de openbaarheid pleegde te doen, was een dergelijk politiek klimaat funest. De organisatie van activiteiten werd hierdoor zeer bemoeilijkt, echter ook de bezoekersaantallen hadden zwaar te leiden van de opstelling van de autoriteiten. Tevens werd het ook financieel ondoenlijk om bijeenkomsten te organiseren. Eind jaren dertig was er moed nodig om actief te zijn. In april 1940 was de toestand zo ernstig dat de beweging alleen onder valse voorwendselen een congres kon organiseren. Nederland werd in deze periode niet meer tot de democratische staten gerekend. Discussie omtrent SpanjeIn de derde plaats werd de neergang van de anarchistische beweging versterkt door meningsverschillen over de vraag of en hoe de strijd van de Spaanse Burgeroorlog (1936 – 1939) diende te worden ondersteund. Een groot deel van de beweging stond inmiddels op een geweldloos standpunt als gevolg van de discussies in antimilitaristische kring. Geweld als middel in de strijd werd afgewezen omdat het in strijd was met het doel (het streven naar een anarchistische samenleving), uit ethische overwegingen (geweld als equivalent voor het recht van de sterkste) en omdat de staat steeds over sterkere geweldsmiddelen beschikt dan haar tegenstanders. Aangezien de Spaanse anarchisten een dominante rol vervulden zowel in de oorlog tegen Franco als voor de doorvoering van de sociale revolutie startte de beweging in Nederland meteen met een steuncampagne. Daarbij drong de vraag zich op of humanitaire hulp afdoende was of dat er tevens geld voor wapens kon worden ingezameld. Deze kwestie en later ook of er sowieso gesteund moest worden gezien de gewapende strijd die de Spaanse kameraden leverden, werkte als een splijtzwam in de Internationale Anti-Militaristische Vereniging (IAMV). Hierin werkten anarchisten van allerlei richtingen jarenlang samen maar daaraan kwam eind 1937 een einde. De anarcho-syndicalisten van het Nederlands Syndicalistisch Vakverbond (NSV, de anarchistische vakcentrale) gingen het verst in hun steun aan de Spaanse geestverwanten en stapten eruit. De Spaanse beweging was immers overwegend anarcho-syndicalistisch georiënteerd. Zowel het NSV als het Spaanse CNT waren lid van de anarchistische internationale organisatie van vakcentrales, de IAA. Daarnaast braken ook niet met de vakbeweging gerelateerde anarchisten met de IAMV. Onder leiding van Anton Constandse richtten zij analoog aan de Spaanse FAI de Federatie van Anarchisten in Nederland (FAN) op. Constandse kwam zodoende aan de zijde te staan van degenen die hij daarvoor steeds het felst had bestreden, namelijk de anarchisten in de vakbeweging. Waarmee aangegeven is hoezeer de beweging in ons land werd opgeschud als gevolg van de strijd in Spanje. De discussie over wel of geen steun dan wel welke vorm van steun kreeg spoedig een sterk principieel karakter over welke middelen de anarchistische beweging sowieso diende te hanteren. Daarbij ging het dusdanig hard tegen hard dat samenwerkingsrelaties grondig en soms voorgoed werden verstoord, hetgeen uiteraard een aderlating voor de gehele beweging inhield. Desondanks is er vanuit Nederland door de beweging relatief veel geld (enige tienduizenden guldens) en hulp in natura (van zeep en Molenaars kindermeel tot gebreide sokken) ingezameld, zeker als in aanmerking wordt genomen dat de werkloosheid in anarchistische kring bovengemiddeld was. Ondersteuning Duitse vluchtelingenEen onderbelichte episode uit de beweging betreft de steun aan geestverwante Duitse vluchtelingen die na de machtsovername van Hitler in 1933 deels naar Nederland uitwijken. Zij werden door het Fonds Internationale Solidariteit (FIS) opgevangen. Dit Fonds ontstond reeds in 1927 nadat op een IAA-congres was opgeroepen om gevangen kameraden internationaal te ondersteunen. De enige die deze oproep in daden omzette was de stad-Groninger Bé Meijer, werkzaam in de plaatselijke gasfabriek en als zodanig een overtuigd anarcho-syndicalist. Hij richtte het FIS op dat lange tijd vooral een Groningse aangelegenheid zou blijven. In feite functioneerde het FIS lange tijd als een zelfstandige vereniging waarvan de leden ook afkomstig waren uit niet-vakbewegingskringen. De contributies vormde de inkomsten van het FIS terwijl er uiteraard ook gecollecteerd werd op vergaderingen en bijeenkomsten. De toestroom van Duitse vluchtelingen naar vooral Amsterdam leidde er toe dat de zetel van het FIS naar de hoofdstad werd overgebracht en de vereniging op een bredere grondslag werd gefundeerd. De vluchtelingen werden ondergebracht in gastgezinnen die vervolgens een kleine geldelijke vergoeding kregen voor voedsel en dergelijke. Het aantal Duitsers in Amsterdam werd dusdanig groot dat ze een eigen vereniging oprichtten, DAS genaamd, die ook een eigen orgaan uitgaf. Velen van hen trokken na het uitbreken van de Spaanse revolutie naar dit land om zich daar voor de beweging in te zetten. De contacten met de Duitse geestverwanten leidde er ook toe dat er vanuit Nederland anarcho-syndicalistische geschriften naar Duitsland werden gesmokkeld, vooral naar het Ruhrgebied. Dit gebeurde uiteraard op zo’n wijze dat niet meteen duidelijk werd wat de precieze inhoud van zo’n geschrift behelsde, er werd zogezegd gebruik gemaakt van een schuttitel. De kleine brochure met de titel ‘Esset Deutsche Früchte und ihr bleibt gesund’ geeft precies aan onder welke dekmantel zoal werd geopereerd. Bijzonder was de hulp aan de gevangenen die de concentratiekampen wisten te ontvluchten. Aan de Duitse grens in Groningen en Drenthe bevonden zich vanaf de jaren dertig meerdere kampen. In Emmercompascuum hielp Lolke Bos enkele tientallen gevluchte, veelal politieke gevangenen. Dit werk zette hij in de oorlog voort. |